Vervoeging van strelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik streel
- jij streelt
- hij/zij/het streelt
- wij strelen
- jullie strelen
- zij strelen
Present
- I delight
- you delight
- he/she/it delights
- we delight
- you delight
- they delight
Onvoltooid verleden tijd
- ik streelde
- jij streelde
- hij/zij/het streelde
- wij streelden
- jullie streelden
- zij streelden
Simple past
- I delighted
- you delighted
- he/she/it delighted
- we delighted
- you delighted
- they delighted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestreeld
- jij hebt gestreeld
- hij/zij/het heeft gestreeld
- wij hebben gestreeld
- jullie hebben gestreeld
- zij hebben gestreeld
Present perfect
- I have delighted
- you have delighted
- he/she/it has delighted
- we have delighted
- you have delighted
- they have delighted
Voltooid verleden tijd
- ik had gestreeld
- jij had gestreeld
- hij/zij/het had gestreeld
- wij hadden gestreeld
- jullie hadden gestreeld
- zij hadden gestreeld
Past perfect
- I had delighted
- you had delighted
- he/she/it had delighted
- we had delighted
- you had delighted
- they had delighted
Toekomende tijd I
- ik zal strelen
- jij zult strelen
- hij/zij/het zal strelen
- wij zullen strelen
- jullie zullen strelen
- zij zullen strelen
Future
- I will delight
- you will delight
- he/she/it will delight
- we will delight
- you will delight
- they will delight
Toekomende tijd II
- ik zal gestreeld hebben
- jij zult gestreeld hebben
- hij/zij/het zal gestreeld hebben
- wij zullen gestreeld hebben
- jullie zullen gestreeld hebben
- zij zullen gestreeld hebben
Future perfect
- I will have delighted
- you will have delighted
- he/she/it will have delighted
- we will have delighted
- you will have delighted
- they will have delighted
Conditionalis I
- ik zou strelen
- jij zou strelen
- hij/zij/het zou strelen
- wij zouden strelen
- jullie zouden strelen
- zij zouden strelen
Conditional present
- I would delight
- you would delight
- he/she/it would delight
- we would delight
- you would delight
- they would delight
Conditionalis II
- ik zou hebben gestreeld
- jij zou hebben gestreeld
- hij/zij/het zou hebben gestreeld
- wij zouden hebben gestreeld
- jullie zouden hebben gestreeld
- zij zouden hebben gestreeld
Conditional perfect
- I would have delighted
- you would have delighted
- he/she/it would have delighted
- we would have delighted
- you would have delighted
- they would have delighted
Imperatief
- jij streel
- jullie streelt
Imperative
- you delight
- you delight