Vervoeging van tafelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tafel
  • jij tafelt
  • hij/zij/het tafelt
  • wij tafelen
  • jullie tafelen
  • zij tafelen

Present

  • I feed
  • you feed
  • he/she/it feeds
  • we feed
  • you feed
  • they feed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik tafelde
  • jij tafelde
  • hij/zij/het tafelde
  • wij tafelden
  • jullie tafelden
  • zij tafelden

Simple past

  • I fed
  • you fed
  • he/she/it fed
  • we fed
  • you fed
  • they fed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getafeld
  • jij hebt getafeld
  • hij/zij/het heeft getafeld
  • wij hebben getafeld
  • jullie hebben getafeld
  • zij hebben getafeld

Present perfect

  • I have fed
  • you have fed
  • he/she/it has fed
  • we have fed
  • you have fed
  • they have fed

Voltooid verleden tijd

  • ik had getafeld
  • jij had getafeld
  • hij/zij/het had getafeld
  • wij hadden getafeld
  • jullie hadden getafeld
  • zij hadden getafeld

Past perfect

  • I had fed
  • you had fed
  • he/she/it had fed
  • we had fed
  • you had fed
  • they had fed

Toekomende tijd I

  • ik zal tafelen
  • jij zult tafelen
  • hij/zij/het zal tafelen
  • wij zullen tafelen
  • jullie zullen tafelen
  • zij zullen tafelen

Future

  • I will feed
  • you will feed
  • he/she/it will feed
  • we will feed
  • you will feed
  • they will feed

Toekomende tijd II

  • ik zal getafeld hebben
  • jij zult getafeld hebben
  • hij/zij/het zal getafeld hebben
  • wij zullen getafeld hebben
  • jullie zullen getafeld hebben
  • zij zullen getafeld hebben

Future perfect

  • I will have fed
  • you will have fed
  • he/she/it will have fed
  • we will have fed
  • you will have fed
  • they will have fed

Conditionalis I

  • ik zou tafelen
  • jij zou tafelen
  • hij/zij/het zou tafelen
  • wij zouden tafelen
  • jullie zouden tafelen
  • zij zouden tafelen

Conditional present

  • I would feed
  • you would feed
  • he/she/it would feed
  • we would feed
  • you would feed
  • they would feed

Conditionalis II

  • ik zou hebben getafeld
  • jij zou hebben getafeld
  • hij/zij/het zou hebben getafeld
  • wij zouden hebben getafeld
  • jullie zouden hebben getafeld
  • zij zouden hebben getafeld

Conditional perfect

  • I would have fed
  • you would have fed
  • he/she/it would have fed
  • we would have fed
  • you would have fed
  • they would have fed

Imperatief

  • jij tafel
  • jullie tafelt

Imperative

  • you feed
  • you feed

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tafelen