Vervoeging van tarten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tart
- jij tart
- hij/zij/het tart
- wij tarten
- jullie tarten
- zij tarten
Indicativo presente
- yo reto
- tú retas
- él/ella reta
- nosotros retamos
- vosotros retáis
- ellos/ellas retan
Onvoltooid verleden tijd
- ik tartte
- jij tartte
- hij/zij/het tartte
- wij tartten
- jullie tartten
- zij tartten
Indefinido
- yo reté
- tú retaste
- él/ella retó
- nosotros retamos
- vosotros retasteis
- ellos/ellas retaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getart
- jij hebt getart
- hij/zij/het heeft getart
- wij hebben getart
- jullie hebben getart
- zij hebben getart
Pretérito perfecto compuesto
- yo he retado
- tú has retado
- él/ella ha retado
- nosotros hemos retado
- vosotros habéis retado
- ellos/ellas han retado
Voltooid verleden tijd
- ik had getart
- jij had getart
- hij/zij/het had getart
- wij hadden getart
- jullie hadden getart
- zij hadden getart
Pluscuamperfecto
- yo había retado
- tú habías retado
- él/ella había retado
- nosotros habíamos retado
- vosotros habíais retado
- ellos/ellas habían retado
Toekomende tijd I
- ik zal tarten
- jij zult tarten
- hij/zij/het zal tarten
- wij zullen tarten
- jullie zullen tarten
- zij zullen tarten
Futuro I
- yo retaré
- tú retarás
- él/ella retará
- nosotros retaremos
- vosotros retaréis
- ellos/ellas retarán
Toekomende tijd II
- ik zal getart hebben
- jij zult getart hebben
- hij/zij/het zal getart hebben
- wij zullen getart hebben
- jullie zullen getart hebben
- zij zullen getart hebben
Futuro perfecto
- yo habré retado
- tú habrás retado
- él/ella habrá retado
- nosotros habremos retado
- vosotros habréis retado
- ellos/ellas habrán retado
Conditionalis I
- ik zou tarten
- jij zou tarten
- hij/zij/het zou tarten
- wij zouden tarten
- jullie zouden tarten
- zij zouden tarten
Condicional
- yo retaría
- tú retarías
- él/ella retaría
- nosotros retaríamos
- vosotros retaríais
- ellos/ellas retarían
Conditionalis II
- ik zou hebben getart
- jij zou hebben getart
- hij/zij/het zou hebben getart
- wij zouden hebben getart
- jullie zouden hebben getart
- zij zouden hebben getart
Condicional perfecto
- yo habría retado
- tú habrías retado
- él/ella habría retado
- nosotros habríamos retado
- vosotros habríais retado
- ellos/ellas habrían retado
Imperatief
- jij tart
- jullie tart
Imperativo presente
- tú reta
- vosotros retad