Vervoeging van taxeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik taxeer
- jij taxeert
- hij/zij/het taxeert
- wij taxeren
- jullie taxeren
- zij taxeren
Indicativo presente
- yo taso
- tú tasas
- él/ella tasa
- nosotros tasamos
- vosotros tasáis
- ellos/ellas tasan
Onvoltooid verleden tijd
- ik taxeerde
- jij taxeerde
- hij/zij/het taxeerde
- wij taxeerden
- jullie taxeerden
- zij taxeerden
Indefinido
- yo tasé
- tú tasaste
- él/ella tasó
- nosotros tasamos
- vosotros tasasteis
- ellos/ellas tasaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getaxeerd
- jij hebt getaxeerd
- hij/zij/het heeft getaxeerd
- wij hebben getaxeerd
- jullie hebben getaxeerd
- zij hebben getaxeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tasado
- tú has tasado
- él/ella ha tasado
- nosotros hemos tasado
- vosotros habéis tasado
- ellos/ellas han tasado
Voltooid verleden tijd
- ik had getaxeerd
- jij had getaxeerd
- hij/zij/het had getaxeerd
- wij hadden getaxeerd
- jullie hadden getaxeerd
- zij hadden getaxeerd
Pluscuamperfecto
- yo había tasado
- tú habías tasado
- él/ella había tasado
- nosotros habíamos tasado
- vosotros habíais tasado
- ellos/ellas habían tasado
Toekomende tijd I
- ik zal taxeren
- jij zult taxeren
- hij/zij/het zal taxeren
- wij zullen taxeren
- jullie zullen taxeren
- zij zullen taxeren
Futuro I
- yo tasaré
- tú tasarás
- él/ella tasará
- nosotros tasaremos
- vosotros tasaréis
- ellos/ellas tasarán
Toekomende tijd II
- ik zal getaxeerd hebben
- jij zult getaxeerd hebben
- hij/zij/het zal getaxeerd hebben
- wij zullen getaxeerd hebben
- jullie zullen getaxeerd hebben
- zij zullen getaxeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré tasado
- tú habrás tasado
- él/ella habrá tasado
- nosotros habremos tasado
- vosotros habréis tasado
- ellos/ellas habrán tasado
Conditionalis I
- ik zou taxeren
- jij zou taxeren
- hij/zij/het zou taxeren
- wij zouden taxeren
- jullie zouden taxeren
- zij zouden taxeren
Condicional
- yo tasaría
- tú tasarías
- él/ella tasaría
- nosotros tasaríamos
- vosotros tasaríais
- ellos/ellas tasarían
Conditionalis II
- ik zou hebben getaxeerd
- jij zou hebben getaxeerd
- hij/zij/het zou hebben getaxeerd
- wij zouden hebben getaxeerd
- jullie zouden hebben getaxeerd
- zij zouden hebben getaxeerd
Condicional perfecto
- yo habría tasado
- tú habrías tasado
- él/ella habría tasado
- nosotros habríamos tasado
- vosotros habríais tasado
- ellos/ellas habrían tasado
Imperatief
- jij taxeer
- jullie taxeert
Imperativo presente
- tú tasa
- vosotros tasad