Vervoeging van tend

Engels

Nederlands

Present

  • I tend
  • you tend
  • he/she/it tends
  • we tend
  • you tend
  • they tend

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tendeer
  • jij tendeert
  • hij/zij/het tendeert
  • wij tenderen
  • jullie tenderen
  • zij tenderen

Simple past

  • I tended
  • you tended
  • he/she/it tended
  • we tended
  • you tended
  • they tended

Onvoltooid verleden tijd

  • ik tendeerde
  • jij tendeerde
  • hij/zij/het tendeerde
  • wij tendeerden
  • jullie tendeerden
  • zij tendeerden

Present perfect

  • I have tended
  • you have tended
  • he/she/it has tended
  • we have tended
  • you have tended
  • they have tended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getendeerd
  • jij hebt getendeerd
  • hij/zij/het heeft getendeerd
  • wij hebben getendeerd
  • jullie hebben getendeerd
  • zij hebben getendeerd

Past perfect

  • I had tended
  • you had tended
  • he/she/it had tended
  • we had tended
  • you had tended
  • they had tended

Voltooid verleden tijd

  • ik had getendeerd
  • jij had getendeerd
  • hij/zij/het had getendeerd
  • wij hadden getendeerd
  • jullie hadden getendeerd
  • zij hadden getendeerd

Future

  • I will tend
  • you will tend
  • he/she/it will tend
  • we will tend
  • you will tend
  • they will tend

Toekomende tijd I

  • ik zal tenderen
  • jij zult tenderen
  • hij/zij/het zal tenderen
  • wij zullen tenderen
  • jullie zullen tenderen
  • zij zullen tenderen

Future perfect

  • I will have tended
  • you will have tended
  • he/she/it will have tended
  • we will have tended
  • you will have tended
  • they will have tended

Toekomende tijd II

  • ik zal getendeerd hebben
  • jij zult getendeerd hebben
  • hij/zij/het zal getendeerd hebben
  • wij zullen getendeerd hebben
  • jullie zullen getendeerd hebben
  • zij zullen getendeerd hebben

Conditional present

  • I would tend
  • you would tend
  • he/she/it would tend
  • we would tend
  • you would tend
  • they would tend

Conditionalis I

  • ik zou tenderen
  • jij zou tenderen
  • hij/zij/het zou tenderen
  • wij zouden tenderen
  • jullie zouden tenderen
  • zij zouden tenderen

Conditional perfect

  • I would have tended
  • you would have tended
  • he/she/it would have tended
  • we would have tended
  • you would have tended
  • they would have tended

Conditionalis II

  • ik zou hebben getendeerd
  • jij zou hebben getendeerd
  • hij/zij/het zou hebben getendeerd
  • wij zouden hebben getendeerd
  • jullie zouden hebben getendeerd
  • zij zouden hebben getendeerd

Imperative

  • you tend
  • you tend

Imperatief

  • jij tendeer
  • jullie tendeert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van tend