Vervoeging van theorize

Engels

Nederlands

Present

  • I theorize
  • you theorize
  • he/she/it theorizes
  • we theorize
  • you theorize
  • they theorize

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hypothekeer
  • jij hypothekeert
  • hij/zij/het hypothekeert
  • wij hypothekeren
  • jullie hypothekeren
  • zij hypothekeren

Simple past

  • I theorized
  • you theorized
  • he/she/it theorized
  • we theorized
  • you theorized
  • they theorized

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hypothekeerde
  • jij hypothekeerde
  • hij/zij/het hypothekeerde
  • wij hypothekeerden
  • jullie hypothekeerden
  • zij hypothekeerden

Present perfect

  • I have theorized
  • you have theorized
  • he/she/it has theorized
  • we have theorized
  • you have theorized
  • they have theorized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehypothekeerd
  • jij hebt gehypothekeerd
  • hij/zij/het heeft gehypothekeerd
  • wij hebben gehypothekeerd
  • jullie hebben gehypothekeerd
  • zij hebben gehypothekeerd

Past perfect

  • I had theorized
  • you had theorized
  • he/she/it had theorized
  • we had theorized
  • you had theorized
  • they had theorized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehypothekeerd
  • jij had gehypothekeerd
  • hij/zij/het had gehypothekeerd
  • wij hadden gehypothekeerd
  • jullie hadden gehypothekeerd
  • zij hadden gehypothekeerd

Future

  • I will theorize
  • you will theorize
  • he/she/it will theorize
  • we will theorize
  • you will theorize
  • they will theorize

Toekomende tijd I

  • ik zal hypothekeren
  • jij zult hypothekeren
  • hij/zij/het zal hypothekeren
  • wij zullen hypothekeren
  • jullie zullen hypothekeren
  • zij zullen hypothekeren

Future perfect

  • I will have theorized
  • you will have theorized
  • he/she/it will have theorized
  • we will have theorized
  • you will have theorized
  • they will have theorized

Toekomende tijd II

  • ik zal gehypothekeerd hebben
  • jij zult gehypothekeerd hebben
  • hij/zij/het zal gehypothekeerd hebben
  • wij zullen gehypothekeerd hebben
  • jullie zullen gehypothekeerd hebben
  • zij zullen gehypothekeerd hebben

Conditional present

  • I would theorize
  • you would theorize
  • he/she/it would theorize
  • we would theorize
  • you would theorize
  • they would theorize

Conditionalis I

  • ik zou hypothekeren
  • jij zou hypothekeren
  • hij/zij/het zou hypothekeren
  • wij zouden hypothekeren
  • jullie zouden hypothekeren
  • zij zouden hypothekeren

Conditional perfect

  • I would have theorized
  • you would have theorized
  • he/she/it would have theorized
  • we would have theorized
  • you would have theorized
  • they would have theorized

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehypothekeerd
  • jij zou hebben gehypothekeerd
  • hij/zij/het zou hebben gehypothekeerd
  • wij zouden hebben gehypothekeerd
  • jullie zouden hebben gehypothekeerd
  • zij zouden hebben gehypothekeerd

Imperative

  • you theorize
  • you theorize

Imperatief

  • jij hypothekeer
  • jullie hypothekeert

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van theorize