Vervoeging van thrive
Onbepaalde wijs (infinitief): to thrive
Engels
Nederlands
Present
- I thrive
- you thrive
- he/she/it thrives
- we thrive
- you thrive
- they thrive
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gedij
- jij gedijt
- hij/zij/het gedijt
- wij gedijen
- jullie gedijen
- zij gedijen
Simple past
- I throve; thrived
- you throve; thrived
- he/she/it throve; thrived
- we throve; thrived
- you throve; thrived
- they throve; thrived
Onvoltooid verleden tijd
- ik gedijde
- jij gedijde
- hij/zij/het gedijde
- wij gedijden
- jullie gedijden
- zij gedijden
Present perfect
- I have thriven; thrived
- you have thriven; thrived
- he/she/it has thriven; thrived
- we have thriven; thrived
- you have thriven; thrived
- they have thriven; thrived
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedijd
- jij hebt gedijd
- hij/zij/het heeft gedijd
- wij hebben gedijd
- jullie hebben gedijd
- zij hebben gedijd
Past perfect
- I had thriven; thrived
- you had thriven; thrived
- he/she/it had thriven; thrived
- we had thriven; thrived
- you had thriven; thrived
- they had thriven; thrived
Voltooid verleden tijd
- ik had gedijd
- jij had gedijd
- hij/zij/het had gedijd
- wij hadden gedijd
- jullie hadden gedijd
- zij hadden gedijd
Future
- I will thrive
- you will thrive
- he/she/it will thrive
- we will thrive
- you will thrive
- they will thrive
Toekomende tijd I
- ik zal gedijen
- jij zult gedijen
- hij/zij/het zal gedijen
- wij zullen gedijen
- jullie zullen gedijen
- zij zullen gedijen
Future perfect
- I will have thriven; thrived
- you will have thriven; thrived
- he/she/it will have thriven; thrived
- we will have thriven; thrived
- you will have thriven; thrived
- they will have thriven; thrived
Toekomende tijd II
- ik zal gedijd hebben
- jij zult gedijd hebben
- hij/zij/het zal gedijd hebben
- wij zullen gedijd hebben
- jullie zullen gedijd hebben
- zij zullen gedijd hebben
Conditional present
- I would thrive
- you would thrive
- he/she/it would thrive
- we would thrive
- you would thrive
- they would thrive
Conditionalis I
- ik zou gedijen
- jij zou gedijen
- hij/zij/het zou gedijen
- wij zouden gedijen
- jullie zouden gedijen
- zij zouden gedijen
Conditional perfect
- I would have thriven; thrived
- you would have thriven; thrived
- he/she/it would have thriven; thrived
- we would have thriven; thrived
- you would have thriven; thrived
- they would have thriven; thrived
Conditionalis II
- ik zou hebben gedijd
- jij zou hebben gedijd
- hij/zij/het zou hebben gedijd
- wij zouden hebben gedijd
- jullie zouden hebben gedijd
- zij zouden hebben gedijd
Imperative
- you thrive
- you thrive
Imperatief
- jij gedij
- jullie gedijt