Vervoeging van tickle

Engels

Nederlands

Present

  • I tickle
  • you tickle
  • he/she/it tickles
  • we tickle
  • you tickle
  • they tickle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krieuwel
  • jij krieuwelt
  • hij/zij/het krieuwelt
  • wij krieuwelen
  • jullie krieuwelen
  • zij krieuwelen

Simple past

  • I tickled
  • you tickled
  • he/she/it tickled
  • we tickled
  • you tickled
  • they tickled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik krieuwelde
  • jij krieuwelde
  • hij/zij/het krieuwelde
  • wij krieuwelden
  • jullie krieuwelden
  • zij krieuwelden

Present perfect

  • I have tickled
  • you have tickled
  • he/she/it has tickled
  • we have tickled
  • you have tickled
  • they have tickled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekrieuweld
  • jij hebt gekrieuweld
  • hij/zij/het heeft gekrieuweld
  • wij hebben gekrieuweld
  • jullie hebben gekrieuweld
  • zij hebben gekrieuweld

Past perfect

  • I had tickled
  • you had tickled
  • he/she/it had tickled
  • we had tickled
  • you had tickled
  • they had tickled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekrieuweld
  • jij had gekrieuweld
  • hij/zij/het had gekrieuweld
  • wij hadden gekrieuweld
  • jullie hadden gekrieuweld
  • zij hadden gekrieuweld

Future

  • I will tickle
  • you will tickle
  • he/she/it will tickle
  • we will tickle
  • you will tickle
  • they will tickle

Toekomende tijd I

  • ik zal krieuwelen
  • jij zult krieuwelen
  • hij/zij/het zal krieuwelen
  • wij zullen krieuwelen
  • jullie zullen krieuwelen
  • zij zullen krieuwelen

Future perfect

  • I will have tickled
  • you will have tickled
  • he/she/it will have tickled
  • we will have tickled
  • you will have tickled
  • they will have tickled

Toekomende tijd II

  • ik zal gekrieuweld hebben
  • jij zult gekrieuweld hebben
  • hij/zij/het zal gekrieuweld hebben
  • wij zullen gekrieuweld hebben
  • jullie zullen gekrieuweld hebben
  • zij zullen gekrieuweld hebben

Conditional present

  • I would tickle
  • you would tickle
  • he/she/it would tickle
  • we would tickle
  • you would tickle
  • they would tickle

Conditionalis I

  • ik zou krieuwelen
  • jij zou krieuwelen
  • hij/zij/het zou krieuwelen
  • wij zouden krieuwelen
  • jullie zouden krieuwelen
  • zij zouden krieuwelen

Conditional perfect

  • I would have tickled
  • you would have tickled
  • he/she/it would have tickled
  • we would have tickled
  • you would have tickled
  • they would have tickled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekrieuweld
  • jij zou hebben gekrieuweld
  • hij/zij/het zou hebben gekrieuweld
  • wij zouden hebben gekrieuweld
  • jullie zouden hebben gekrieuweld
  • zij zouden hebben gekrieuweld

Imperative

  • you tickle
  • you tickle

Imperatief

  • jij krieuwel
  • jullie krieuwelt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van tickle