Vervoeging van tieren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tier
- jij tiert
- hij/zij/het tiert
- wij tieren
- jullie tieren
- zij tieren
Präsens Indikativ
- ich stürme
- du stürmst
- er/sie/es stürmt
- wir stürmen
- ihr stürmt
- sie stürmen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tierde
- jij tierde
- hij/zij/het tierde
- wij tierden
- jullie tierden
- zij tierden
Präteritum Indikativ
- ich stürmte
- du stürmtest
- er/sie/es stürmte
- wir stürmten
- ihr stürmtet
- sie stürmten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getierd
- jij hebt getierd
- hij/zij/het heeft getierd
- wij hebben getierd
- jullie hebben getierd
- zij hebben getierd
Perfekt Indikativ
- ich habe gestürmt
- du hast gestürmt
- er/sie/es hat gestürmt
- wir haben gestürmt
- ihr habt gestürmt
- sie haben gestürmt
Voltooid verleden tijd
- ik had getierd
- jij had getierd
- hij/zij/het had getierd
- wij hadden getierd
- jullie hadden getierd
- zij hadden getierd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gestürmt
- du hattest gestürmt
- er/sie/es hatte gestürmt
- wir hatten gestürmt
- ihr hattet gestürmt
- sie hatten gestürmt
Toekomende tijd I
- ik zal tieren
- jij zult tieren
- hij/zij/het zal tieren
- wij zullen tieren
- jullie zullen tieren
- zij zullen tieren
Futur I Indikativ
- ich werde stürmen
- du wirst stürmen
- er/sie/es wird stürmen
- wir werden stürmen
- ihr werdet stürmen
- sie werden stürmen
Toekomende tijd II
- ik zal getierd hebben
- jij zult getierd hebben
- hij/zij/het zal getierd hebben
- wij zullen getierd hebben
- jullie zullen getierd hebben
- zij zullen getierd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gestürmt haben
- du wirst gestürmt haben
- er/sie/es wird gestürmt haben
- wir werden gestürmt haben
- ihr werdet gestürmt haben
- sie werden gestürmt haben
Conditionalis I
- ik zou tieren
- jij zou tieren
- hij/zij/het zou tieren
- wij zouden tieren
- jullie zouden tieren
- zij zouden tieren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde stürmen
- du würdest stürmen
- er/sie/es würde stürmen
- wir würden stürmen
- ihr würdet stürmen
- sie würden stürmen
Conditionalis II
- ik zou hebben getierd
- jij zou hebben getierd
- hij/zij/het zou hebben getierd
- wij zouden hebben getierd
- jullie zouden hebben getierd
- zij zouden hebben getierd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gestürmt haben
- du würdest gestürmt haben
- er/sie/es würde gestürmt haben
- wir würden gestürmt haben
- ihr würdet gestürmt haben
- sie würden gestürmt haben
Imperatief
- jij tier
- jullie tiert
Imperativ
- du stürm(e)
- ihr stürmt