Vervoeging van tinkle
Onbepaalde wijs (infinitief): to tinkle
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it tinkles
- they tinkle
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het klingelt
- zij klingelen
Simple past
- he/she/it tinkled
- they tinkled
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het klingelde
- zij klingelden
Present perfect
- he/she/it has tinkled
- they have tinkled
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geklingeld
- zij hebben geklingeld
Past perfect
- he/she/it had tinkled
- they had tinkled
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geklingeld
- zij hadden geklingeld
Future
- he/she/it will tinkle
- they will tinkle
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal klingelen
- zij zult klingelen
Future perfect
- he/she/it will have tinkled
- they will have tinkled
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geklingeld hebben
- zij zult geklingeld hebben
Conditional present
- he/she/it would tinkle
- they would tinkle
Conditionalis I
- hij/zij/het zal klingelen
- zij zullen klingelen
Conditional perfect
- he/she/it would have tinkled
- they would have tinkled
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geklingeld
- zij zullen hebben geklingeld