Vervoeging van toeteren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik toeter
  • jij toetert
  • hij/zij/het toetert
  • wij toeteren
  • jullie toeteren
  • zij toeteren

Präsens Indikativ

  • ich trompete
  • du trompetest
  • er/sie/es trompetet
  • wir trompeten
  • ihr trompetet
  • sie trompeten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik toeterde
  • jij toeterde
  • hij/zij/het toeterde
  • wij toeterden
  • jullie toeterden
  • zij toeterden

Präteritum Indikativ

  • ich trompetete
  • du trompetetest
  • er/sie/es trompetete
  • wir trompeteten
  • ihr trompetetet
  • sie trompeteten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getoeterd
  • jij hebt getoeterd
  • hij/zij/het heeft getoeterd
  • wij hebben getoeterd
  • jullie hebben getoeterd
  • zij hebben getoeterd

Perfekt Indikativ

  • ich habe getrompetet
  • du hast getrompetet
  • er/sie/es hat getrompetet
  • wir haben getrompetet
  • ihr habt getrompetet
  • sie haben getrompetet

Voltooid verleden tijd

  • ik had getoeterd
  • jij had getoeterd
  • hij/zij/het had getoeterd
  • wij hadden getoeterd
  • jullie hadden getoeterd
  • zij hadden getoeterd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte getrompetet
  • du hattest getrompetet
  • er/sie/es hatte getrompetet
  • wir hatten getrompetet
  • ihr hattet getrompetet
  • sie hatten getrompetet

Toekomende tijd I

  • ik zal toeteren
  • jij zult toeteren
  • hij/zij/het zal toeteren
  • wij zullen toeteren
  • jullie zullen toeteren
  • zij zullen toeteren

Futur I Indikativ

  • ich werde trompeten
  • du wirst trompeten
  • er/sie/es wird trompeten
  • wir werden trompeten
  • ihr werdet trompeten
  • sie werden trompeten

Toekomende tijd II

  • ik zal getoeterd hebben
  • jij zult getoeterd hebben
  • hij/zij/het zal getoeterd hebben
  • wij zullen getoeterd hebben
  • jullie zullen getoeterd hebben
  • zij zullen getoeterd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde getrompetet haben
  • du wirst getrompetet haben
  • er/sie/es wird getrompetet haben
  • wir werden getrompetet haben
  • ihr werdet getrompetet haben
  • sie werden getrompetet haben

Conditionalis I

  • ik zou toeteren
  • jij zou toeteren
  • hij/zij/het zou toeteren
  • wij zouden toeteren
  • jullie zouden toeteren
  • zij zouden toeteren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde trompeten
  • du würdest trompeten
  • er/sie/es würde trompeten
  • wir würden trompeten
  • ihr würdet trompeten
  • sie würden trompeten

Conditionalis II

  • ik zou hebben getoeterd
  • jij zou hebben getoeterd
  • hij/zij/het zou hebben getoeterd
  • wij zouden hebben getoeterd
  • jullie zouden hebben getoeterd
  • zij zouden hebben getoeterd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde getrompetet haben
  • du würdest getrompetet haben
  • er/sie/es würde getrompetet haben
  • wir würden getrompetet haben
  • ihr würdet getrompetet haben
  • sie würden getrompetet haben

Imperatief

  • jij toeter
  • jullie toetert

Imperativ

  • du trompete
  • ihr trompetet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toeteren