Vervoeging van transgress

Onbepaalde wijs (infinitief): to transgress

Engels

Nederlands

Present

  • I transgress
  • you transgress
  • he/she/it transgresses
  • we transgress
  • you transgress
  • they transgress

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overschrijd
  • jij overschrijdt
  • hij/zij/het overschrijdt
  • wij overschrijden
  • jullie overschrijden
  • zij overschrijden

Simple past

  • I transgressed
  • you transgressed
  • he/she/it transgressed
  • we transgressed
  • you transgressed
  • they transgressed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overschreed
  • jij overschreed
  • hij/zij/het overschreed
  • wij overschreden
  • jullie overschreden
  • zij overschreden

Present perfect

  • I have transgressed
  • you have transgressed
  • he/she/it has transgressed
  • we have transgressed
  • you have transgressed
  • they have transgressed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb overschreden
  • jij hebt overschreden
  • hij/zij/het heeft overschreden
  • wij hebben overschreden
  • jullie hebben overschreden
  • zij hebben overschreden

Past perfect

  • I had transgressed
  • you had transgressed
  • he/she/it had transgressed
  • we had transgressed
  • you had transgressed
  • they had transgressed

Voltooid verleden tijd

  • ik had overschreden
  • jij had overschreden
  • hij/zij/het had overschreden
  • wij hadden overschreden
  • jullie hadden overschreden
  • zij hadden overschreden

Future

  • I will transgress
  • you will transgress
  • he/she/it will transgress
  • we will transgress
  • you will transgress
  • they will transgress

Toekomende tijd I

  • ik zal overschrijden
  • jij zult overschrijden
  • hij/zij/het zal overschrijden
  • wij zullen overschrijden
  • jullie zullen overschrijden
  • zij zullen overschrijden

Future perfect

  • I will have transgressed
  • you will have transgressed
  • he/she/it will have transgressed
  • we will have transgressed
  • you will have transgressed
  • they will have transgressed

Toekomende tijd II

  • ik zal overschreden hebben
  • jij zult overschreden hebben
  • hij/zij/het zal overschreden hebben
  • wij zullen overschreden hebben
  • jullie zullen overschreden hebben
  • zij zullen overschreden hebben

Conditional present

  • I would transgress
  • you would transgress
  • he/she/it would transgress
  • we would transgress
  • you would transgress
  • they would transgress

Conditionalis I

  • ik zou overschrijden
  • jij zou overschrijden
  • hij/zij/het zou overschrijden
  • wij zouden overschrijden
  • jullie zouden overschrijden
  • zij zouden overschrijden

Conditional perfect

  • I would have transgressed
  • you would have transgressed
  • he/she/it would have transgressed
  • we would have transgressed
  • you would have transgressed
  • they would have transgressed

Conditionalis II

  • ik zou hebben overschreden
  • jij zou hebben overschreden
  • hij/zij/het zou hebben overschreden
  • wij zouden hebben overschreden
  • jullie zouden hebben overschreden
  • zij zouden hebben overschreden

Imperative

  • you transgress
  • you transgress

Imperatief

  • jij overschrijd
  • jullie overschrijdt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van transgress