Vervoeging van trust
Onbepaalde wijs (infinitief): to trust
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it trusts
- they trust
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het zweert
- zij zweren
Simple past
- he/she/it trusted
- they trusted
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het zwoor
- zij zworen
Present perfect
- he/she/it has trusted
- they have trusted
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gezworen
- zij hebben gezworen
Past perfect
- he/she/it had trusted
- they had trusted
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gezworen
- zij hadden gezworen
Future
- he/she/it will trust
- they will trust
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal zweren
- zij zult zweren
Future perfect
- he/she/it will have trusted
- they will have trusted
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gezworen hebben
- zij zult gezworen hebben
Conditional present
- he/she/it would trust
- they would trust
Conditionalis I
- hij/zij/het zal zweren
- zij zullen zweren
Conditional perfect
- he/she/it would have trusted
- they would have trusted
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gezworen
- zij zullen hebben gezworen