Vervoeging van twinkle

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it twinkles
  • they twinkle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het twinkelt
  • zij twinkelen

Simple past

  • he/she/it twinkled
  • they twinkled

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het twinkelde
  • zij twinkelden

Present perfect

  • he/she/it has twinkled
  • they have twinkled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft getwinkeld
  • zij hebben getwinkeld

Past perfect

  • he/she/it had twinkled
  • they had twinkled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had getwinkeld
  • zij hadden getwinkeld

Future

  • he/she/it will twinkle
  • they will twinkle

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal twinkelen
  • zij zult twinkelen

Future perfect

  • he/she/it will have twinkled
  • they will have twinkled

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal getwinkeld hebben
  • zij zult getwinkeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would twinkle
  • they would twinkle

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal twinkelen
  • zij zullen twinkelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have twinkled
  • they would have twinkled

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben getwinkeld
  • zij zullen hebben getwinkeld

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van twinkle