Vervoeging van uiteenzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): uiteenzetten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet uiteen
- jij zet uiteen
- hij/zij/het zet uiteen
- wij zetten uiteen
- jullie zetten uiteen
- zij zetten uiteen
Indicativo presente
- yo impresiono
- tú impresionas
- él/ella impresiona
- nosotros impresionamos
- vosotros impresionáis
- ellos/ellas impresionan
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette uiteen
- jij zette uiteen
- hij/zij/het zette uiteen
- wij zetten uiteen
- jullie zetten uiteen
- zij zetten uiteen
Indefinido
- yo impresioné
- tú impresionaste
- él/ella impresionó
- nosotros impresionamos
- vosotros impresionasteis
- ellos/ellas impresionaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uiteengezet
- jij hebt uiteengezet
- hij/zij/het heeft uiteengezet
- wij hebben uiteengezet
- jullie hebben uiteengezet
- zij hebben uiteengezet
Pretérito perfecto compuesto
- yo he impresionado
- tú has impresionado
- él/ella ha impresionado
- nosotros hemos impresionado
- vosotros habéis impresionado
- ellos/ellas han impresionado
Voltooid verleden tijd
- ik had uiteengezet
- jij had uiteengezet
- hij/zij/het had uiteengezet
- wij hadden uiteengezet
- jullie hadden uiteengezet
- zij hadden uiteengezet
Pluscuamperfecto
- yo había impresionado
- tú habías impresionado
- él/ella había impresionado
- nosotros habíamos impresionado
- vosotros habíais impresionado
- ellos/ellas habían impresionado
Toekomende tijd I
- ik zal uiteenzetten
- jij zult uiteenzetten
- hij/zij/het zal uiteenzetten
- wij zullen uiteenzetten
- jullie zullen uiteenzetten
- zij zullen uiteenzetten
Futuro I
- yo impresionaré
- tú impresionarás
- él/ella impresionará
- nosotros impresionaremos
- vosotros impresionaréis
- ellos/ellas impresionarán
Toekomende tijd II
- ik zal uiteengezet hebben
- jij zult uiteengezet hebben
- hij/zij/het zal uiteengezet hebben
- wij zullen uiteengezet hebben
- jullie zullen uiteengezet hebben
- zij zullen uiteengezet hebben
Futuro perfecto
- yo habré impresionado
- tú habrás impresionado
- él/ella habrá impresionado
- nosotros habremos impresionado
- vosotros habréis impresionado
- ellos/ellas habrán impresionado
Conditionalis I
- ik zou uiteenzetten
- jij zou uiteenzetten
- hij/zij/het zou uiteenzetten
- wij zouden uiteenzetten
- jullie zouden uiteenzetten
- zij zouden uiteenzetten
Condicional
- yo impresionaría
- tú impresionarías
- él/ella impresionaría
- nosotros impresionaríamos
- vosotros impresionaríais
- ellos/ellas impresionarían
Conditionalis II
- ik zou hebben uiteengezet
- jij zou hebben uiteengezet
- hij/zij/het zou hebben uiteengezet
- wij zouden hebben uiteengezet
- jullie zouden hebben uiteengezet
- zij zouden hebben uiteengezet
Condicional perfecto
- yo habría impresionado
- tú habrías impresionado
- él/ella habría impresionado
- nosotros habríamos impresionado
- vosotros habríais impresionado
- ellos/ellas habrían impresionado
Imperatief
- jij zet uiteen
- jullie zet uiteen
Imperativo presente
- tú impresiona
- vosotros impresionad