Vervoeging van uitlokken

Onbepaalde wijs (infinitief): uitlokken

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to arouse

6 alternatieve vertalingen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lok uit
  • jij lokt uit
  • hij/zij/het lokt uit
  • wij lokken uit
  • jullie lokken uit
  • zij lokken uit

Present

  • I arouse
  • you arouse
  • he/she/it arouses
  • we arouse
  • you arouse
  • they arouse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lokte uit
  • jij lokte uit
  • hij/zij/het lokte uit
  • wij lokten uit
  • jullie lokten uit
  • zij lokten uit

Simple past

  • I aroused
  • you aroused
  • he/she/it aroused
  • we aroused
  • you aroused
  • they aroused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgelokt
  • jij hebt uitgelokt
  • hij/zij/het heeft uitgelokt
  • wij hebben uitgelokt
  • jullie hebben uitgelokt
  • zij hebben uitgelokt

Present perfect

  • I have aroused
  • you have aroused
  • he/she/it has aroused
  • we have aroused
  • you have aroused
  • they have aroused

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgelokt
  • jij had uitgelokt
  • hij/zij/het had uitgelokt
  • wij hadden uitgelokt
  • jullie hadden uitgelokt
  • zij hadden uitgelokt

Past perfect

  • I had aroused
  • you had aroused
  • he/she/it had aroused
  • we had aroused
  • you had aroused
  • they had aroused

Toekomende tijd I

  • ik zal uitlokken
  • jij zult uitlokken
  • hij/zij/het zal uitlokken
  • wij zullen uitlokken
  • jullie zullen uitlokken
  • zij zullen uitlokken

Future

  • I will arouse
  • you will arouse
  • he/she/it will arouse
  • we will arouse
  • you will arouse
  • they will arouse

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgelokt hebben
  • jij zult uitgelokt hebben
  • hij/zij/het zal uitgelokt hebben
  • wij zullen uitgelokt hebben
  • jullie zullen uitgelokt hebben
  • zij zullen uitgelokt hebben

Future perfect

  • I will have aroused
  • you will have aroused
  • he/she/it will have aroused
  • we will have aroused
  • you will have aroused
  • they will have aroused

Conditionalis I

  • ik zou uitlokken
  • jij zou uitlokken
  • hij/zij/het zou uitlokken
  • wij zouden uitlokken
  • jullie zouden uitlokken
  • zij zouden uitlokken

Conditional present

  • I would arouse
  • you would arouse
  • he/she/it would arouse
  • we would arouse
  • you would arouse
  • they would arouse

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgelokt
  • jij zou hebben uitgelokt
  • hij/zij/het zou hebben uitgelokt
  • wij zouden hebben uitgelokt
  • jullie zouden hebben uitgelokt
  • zij zouden hebben uitgelokt

Conditional perfect

  • I would have aroused
  • you would have aroused
  • he/she/it would have aroused
  • we would have aroused
  • you would have aroused
  • they would have aroused

Imperatief

  • jij lok uit
  • jullie lokt uit

Imperative

  • you arouse
  • you arouse