Vervoeging van uitrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): uitrekken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rek uit
- jij rekt uit
- hij/zij/het rekt uit
- wij rekken uit
- jullie rekken uit
- zij rekken uit
Présent
- je raidis
- tu raidis
- il/elle raidit
- nous raidissons
- vous raidissez
- ils/elles raidissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik rekte uit
- jij rekte uit
- hij/zij/het rekte uit
- wij rekten uit
- jullie rekten uit
- zij rekten uit
Indicatif imparfait
- je raidissais
- tu raidissais
- il/elle raidissait
- nous raidissions
- vous raidissiez
- ils/elles raidissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgerekt
- jij hebt uitgerekt
- hij/zij/het heeft uitgerekt
- wij hebben uitgerekt
- jullie hebben uitgerekt
- zij hebben uitgerekt
Indicatif passé composé
- j'ai raidi
- tu as raidi
- il/elle a raidi
- nous avons raidi
- vous avez raidi
- ils/elles ont raidi
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgerekt
- jij had uitgerekt
- hij/zij/het had uitgerekt
- wij hadden uitgerekt
- jullie hadden uitgerekt
- zij hadden uitgerekt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais raidi
- tu avais raidi
- il/elle avait raidi
- nous avions raidi
- vous aviez raidi
- ils/elles avaient raidi
Toekomende tijd I
- ik zal uitrekken
- jij zult uitrekken
- hij/zij/het zal uitrekken
- wij zullen uitrekken
- jullie zullen uitrekken
- zij zullen uitrekken
Indicatif futur
- je raidirai
- tu raidiras
- il/elle raidira
- nous raidirons
- vous raidirez
- ils/elles raidiront
Toekomende tijd II
- ik zal uitgerekt hebben
- jij zult uitgerekt hebben
- hij/zij/het zal uitgerekt hebben
- wij zullen uitgerekt hebben
- jullie zullen uitgerekt hebben
- zij zullen uitgerekt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai raidi
- tu auras raidi
- il/elle aura raidi
- nous aurons raidi
- vous aurez raidi
- ils/elles auront raidi
Conditionalis I
- ik zou uitrekken
- jij zou uitrekken
- hij/zij/het zou uitrekken
- wij zouden uitrekken
- jullie zouden uitrekken
- zij zouden uitrekken
Conditionnel présent
- je raidirais
- tu raidirais
- il/elle raidirait
- nous raidirions
- vous raidiriez
- ils/elles raidiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgerekt
- jij zou hebben uitgerekt
- hij/zij/het zou hebben uitgerekt
- wij zouden hebben uitgerekt
- jullie zouden hebben uitgerekt
- zij zouden hebben uitgerekt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais raidi
- tu aurais raidi
- il/elle aurait raidi
- nous aurions raidi
- vous auriez raidi
- ils/elles auraient raidi
Imperatief
- jij rek uit
- jullie rekt uit
Impératif
- tu raidis
- vous raidissez