Vervoeging van uitsparen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitsparen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spaar uit
- jij spaart uit
- hij/zij/het spaart uit
- wij sparen uit
- jullie sparen uit
- zij sparen uit
Indicativo presente
- yo economizo
- tú economizas
- él/ella economiza
- nosotros economizamos
- vosotros economizáis
- ellos/ellas economizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik spaarde uit
- jij spaarde uit
- hij/zij/het spaarde uit
- wij spaarden uit
- jullie spaarden uit
- zij spaarden uit
Indefinido
- yo economicé
- tú economizaste
- él/ella economizó
- nosotros economizamos
- vosotros economizasteis
- ellos/ellas economizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgespaard
- jij hebt uitgespaard
- hij/zij/het heeft uitgespaard
- wij hebben uitgespaard
- jullie hebben uitgespaard
- zij hebben uitgespaard
Pretérito perfecto compuesto
- yo he economizado
- tú has economizado
- él/ella ha economizado
- nosotros hemos economizado
- vosotros habéis economizado
- ellos/ellas han economizado
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgespaard
- jij had uitgespaard
- hij/zij/het had uitgespaard
- wij hadden uitgespaard
- jullie hadden uitgespaard
- zij hadden uitgespaard
Pluscuamperfecto
- yo había economizado
- tú habías economizado
- él/ella había economizado
- nosotros habíamos economizado
- vosotros habíais economizado
- ellos/ellas habían economizado
Toekomende tijd I
- ik zal uitsparen
- jij zult uitsparen
- hij/zij/het zal uitsparen
- wij zullen uitsparen
- jullie zullen uitsparen
- zij zullen uitsparen
Futuro I
- yo economizaré
- tú economizarás
- él/ella economizará
- nosotros economizaremos
- vosotros economizaréis
- ellos/ellas economizarán
Toekomende tijd II
- ik zal uitgespaard hebben
- jij zult uitgespaard hebben
- hij/zij/het zal uitgespaard hebben
- wij zullen uitgespaard hebben
- jullie zullen uitgespaard hebben
- zij zullen uitgespaard hebben
Futuro perfecto
- yo habré economizado
- tú habrás economizado
- él/ella habrá economizado
- nosotros habremos economizado
- vosotros habréis economizado
- ellos/ellas habrán economizado
Conditionalis I
- ik zou uitsparen
- jij zou uitsparen
- hij/zij/het zou uitsparen
- wij zouden uitsparen
- jullie zouden uitsparen
- zij zouden uitsparen
Condicional
- yo economizaría
- tú economizarías
- él/ella economizaría
- nosotros economizaríamos
- vosotros economizaríais
- ellos/ellas economizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgespaard
- jij zou hebben uitgespaard
- hij/zij/het zou hebben uitgespaard
- wij zouden hebben uitgespaard
- jullie zouden hebben uitgespaard
- zij zouden hebben uitgespaard
Condicional perfecto
- yo habría economizado
- tú habrías economizado
- él/ella habría economizado
- nosotros habríamos economizado
- vosotros habríais economizado
- ellos/ellas habrían economizado
Imperatief
- jij spaar uit
- jullie spaart uit
Imperativo presente
- tú economiza
- vosotros economizad