Vervoeging van valideren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik valideer
  • jij valideert
  • hij/zij/het valideert
  • wij valideren
  • jullie valideren
  • zij valideren

Present

  • I apply
  • you apply
  • he/she/it applies
  • we apply
  • you apply
  • they apply

Onvoltooid verleden tijd

  • ik valideerde
  • jij valideerde
  • hij/zij/het valideerde
  • wij valideerden
  • jullie valideerden
  • zij valideerden

Simple past

  • I applied
  • you applied
  • he/she/it applied
  • we applied
  • you applied
  • they applied

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevalideerd
  • jij hebt gevalideerd
  • hij/zij/het heeft gevalideerd
  • wij hebben gevalideerd
  • jullie hebben gevalideerd
  • zij hebben gevalideerd

Present perfect

  • I have applied
  • you have applied
  • he/she/it has applied
  • we have applied
  • you have applied
  • they have applied

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevalideerd
  • jij had gevalideerd
  • hij/zij/het had gevalideerd
  • wij hadden gevalideerd
  • jullie hadden gevalideerd
  • zij hadden gevalideerd

Past perfect

  • I had applied
  • you had applied
  • he/she/it had applied
  • we had applied
  • you had applied
  • they had applied

Toekomende tijd I

  • ik zal valideren
  • jij zult valideren
  • hij/zij/het zal valideren
  • wij zullen valideren
  • jullie zullen valideren
  • zij zullen valideren

Future

  • I will apply
  • you will apply
  • he/she/it will apply
  • we will apply
  • you will apply
  • they will apply

Toekomende tijd II

  • ik zal gevalideerd hebben
  • jij zult gevalideerd hebben
  • hij/zij/het zal gevalideerd hebben
  • wij zullen gevalideerd hebben
  • jullie zullen gevalideerd hebben
  • zij zullen gevalideerd hebben

Future perfect

  • I will have applied
  • you will have applied
  • he/she/it will have applied
  • we will have applied
  • you will have applied
  • they will have applied

Conditionalis I

  • ik zou valideren
  • jij zou valideren
  • hij/zij/het zou valideren
  • wij zouden valideren
  • jullie zouden valideren
  • zij zouden valideren

Conditional present

  • I would apply
  • you would apply
  • he/she/it would apply
  • we would apply
  • you would apply
  • they would apply

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevalideerd
  • jij zou hebben gevalideerd
  • hij/zij/het zou hebben gevalideerd
  • wij zouden hebben gevalideerd
  • jullie zouden hebben gevalideerd
  • zij zouden hebben gevalideerd

Conditional perfect

  • I would have applied
  • you would have applied
  • he/she/it would have applied
  • we would have applied
  • you would have applied
  • they would have applied

Imperatief

  • jij valideer
  • jullie valideert

Imperative

  • you apply
  • you apply

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van valideren