Vervoeging van verbaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): verbaliseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbaliseer
- jij verbaliseert
- hij/zij/het verbaliseert
- wij verbaliseren
- jullie verbaliseren
- zij verbaliseren
Present
- I ticket
- you ticket
- he/she/it tickets
- we ticket
- you ticket
- they ticket
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbaliseerde
- jij verbaliseerde
- hij/zij/het verbaliseerde
- wij verbaliseerden
- jullie verbaliseerden
- zij verbaliseerden
Simple past
- I ticketed
- you ticketed
- he/she/it ticketed
- we ticketed
- you ticketed
- they ticketed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geverbaliseerd
- jij hebt geverbaliseerd
- hij/zij/het heeft geverbaliseerd
- wij hebben geverbaliseerd
- jullie hebben geverbaliseerd
- zij hebben geverbaliseerd
Present perfect
- I have ticketed
- you have ticketed
- he/she/it has ticketed
- we have ticketed
- you have ticketed
- they have ticketed
Voltooid verleden tijd
- ik had geverbaliseerd
- jij had geverbaliseerd
- hij/zij/het had geverbaliseerd
- wij hadden geverbaliseerd
- jullie hadden geverbaliseerd
- zij hadden geverbaliseerd
Past perfect
- I had ticketed
- you had ticketed
- he/she/it had ticketed
- we had ticketed
- you had ticketed
- they had ticketed
Toekomende tijd I
- ik zal verbaliseren
- jij zult verbaliseren
- hij/zij/het zal verbaliseren
- wij zullen verbaliseren
- jullie zullen verbaliseren
- zij zullen verbaliseren
Future
- I will ticket
- you will ticket
- he/she/it will ticket
- we will ticket
- you will ticket
- they will ticket
Toekomende tijd II
- ik zal geverbaliseerd hebben
- jij zult geverbaliseerd hebben
- hij/zij/het zal geverbaliseerd hebben
- wij zullen geverbaliseerd hebben
- jullie zullen geverbaliseerd hebben
- zij zullen geverbaliseerd hebben
Future perfect
- I will have ticketed
- you will have ticketed
- he/she/it will have ticketed
- we will have ticketed
- you will have ticketed
- they will have ticketed
Conditionalis I
- ik zou verbaliseren
- jij zou verbaliseren
- hij/zij/het zou verbaliseren
- wij zouden verbaliseren
- jullie zouden verbaliseren
- zij zouden verbaliseren
Conditional present
- I would ticket
- you would ticket
- he/she/it would ticket
- we would ticket
- you would ticket
- they would ticket
Conditionalis II
- ik zou hebben geverbaliseerd
- jij zou hebben geverbaliseerd
- hij/zij/het zou hebben geverbaliseerd
- wij zouden hebben geverbaliseerd
- jullie zouden hebben geverbaliseerd
- zij zouden hebben geverbaliseerd
Conditional perfect
- I would have ticketed
- you would have ticketed
- he/she/it would have ticketed
- we would have ticketed
- you would have ticketed
- they would have ticketed
Imperatief
- jij verbaliseer
- jullie verbaliseert
Imperative
- you ticket
- you ticket