Vervoeging van vergelden
Onbepaalde wijs (infinitief): vergelden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergeld
- jij vergeldt
- hij/zij/het vergeldt
- wij vergelden
- jullie vergelden
- zij vergelden
Präsens Indikativ
- ich erwid(e)re
- du erwiderst
- er/sie/es erwidert
- wir erwidern
- ihr erwidert
- sie erwidern
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergold
- jij vergold
- hij/zij/het vergold
- wij vergolden
- jullie vergolden
- zij vergolden
Präteritum Indikativ
- ich erwiderte
- du erwidertest
- er/sie/es erwiderte
- wir erwiderten
- ihr erwidertet
- sie erwiderten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergolden
- jij hebt vergolden
- hij/zij/het heeft vergolden
- wij hebben vergolden
- jullie hebben vergolden
- zij hebben vergolden
Perfekt Indikativ
- ich habe erwidert
- du hast erwidert
- er/sie/es hat erwidert
- wir haben erwidert
- ihr habt erwidert
- sie haben erwidert
Voltooid verleden tijd
- ik had vergolden
- jij had vergolden
- hij/zij/het had vergolden
- wij hadden vergolden
- jullie hadden vergolden
- zij hadden vergolden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erwidert
- du hattest erwidert
- er/sie/es hatte erwidert
- wir hatten erwidert
- ihr hattet erwidert
- sie hatten erwidert
Toekomende tijd I
- ik zal vergelden
- jij zult vergelden
- hij/zij/het zal vergelden
- wij zullen vergelden
- jullie zullen vergelden
- zij zullen vergelden
Futur I Indikativ
- ich werde erwidern
- du wirst erwidern
- er/sie/es wird erwidern
- wir werden erwidern
- ihr werdet erwidern
- sie werden erwidern
Toekomende tijd II
- ik zal vergolden hebben
- jij zult vergolden hebben
- hij/zij/het zal vergolden hebben
- wij zullen vergolden hebben
- jullie zullen vergolden hebben
- zij zullen vergolden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde erwidert haben
- du wirst erwidert haben
- er/sie/es wird erwidert haben
- wir werden erwidert haben
- ihr werdet erwidert haben
- sie werden erwidert haben
Conditionalis I
- ik zou vergelden
- jij zou vergelden
- hij/zij/het zou vergelden
- wij zouden vergelden
- jullie zouden vergelden
- zij zouden vergelden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erwidern
- du würdest erwidern
- er/sie/es würde erwidern
- wir würden erwidern
- ihr würdet erwidern
- sie würden erwidern
Conditionalis II
- ik zou hebben vergolden
- jij zou hebben vergolden
- hij/zij/het zou hebben vergolden
- wij zouden hebben vergolden
- jullie zouden hebben vergolden
- zij zouden hebben vergolden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erwidert haben
- du würdest erwidert haben
- er/sie/es würde erwidert haben
- wir würden erwidert haben
- ihr würdet erwidert haben
- sie würden erwidert haben
Imperatief
- jij vergeld
- jullie vergeldt
Imperativ
- du erwid(e)re
- ihr erwidert