Vervoeging van verhitten
Onbepaalde wijs (infinitief): verhitten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhit
- jij verhit
- hij/zij/het verhit
- wij verhitten
- jullie verhitten
- zij verhitten
Präsens Indikativ
- ich rege an
- du regst an
- er/sie/es regt an
- wir regen an
- ihr regt an
- sie regen an
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhitte
- jij verhitte
- hij/zij/het verhitte
- wij verhitten
- jullie verhitten
- zij verhitten
Präteritum Indikativ
- ich regte an
- du regtest an
- er/sie/es regte an
- wir regten an
- ihr regtet an
- sie regten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verhit
- jij hebt verhit
- hij/zij/het heeft verhit
- wij hebben verhit
- jullie hebben verhit
- zij hebben verhit
Perfekt Indikativ
- ich habe angeregt
- du hast angeregt
- er/sie/es hat angeregt
- wir haben angeregt
- ihr habt angeregt
- sie haben angeregt
Voltooid verleden tijd
- ik had verhit
- jij had verhit
- hij/zij/het had verhit
- wij hadden verhit
- jullie hadden verhit
- zij hadden verhit
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angeregt
- du hattest angeregt
- er/sie/es hatte angeregt
- wir hatten angeregt
- ihr hattet angeregt
- sie hatten angeregt
Toekomende tijd I
- ik zal verhitten
- jij zult verhitten
- hij/zij/het zal verhitten
- wij zullen verhitten
- jullie zullen verhitten
- zij zullen verhitten
Futur I Indikativ
- ich werde anregen
- du wirst anregen
- er/sie/es wird anregen
- wir werden anregen
- ihr werdet anregen
- sie werden anregen
Toekomende tijd II
- ik zal verhit hebben
- jij zult verhit hebben
- hij/zij/het zal verhit hebben
- wij zullen verhit hebben
- jullie zullen verhit hebben
- zij zullen verhit hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angeregt haben
- du wirst angeregt haben
- er/sie/es wird angeregt haben
- wir werden angeregt haben
- ihr werdet angeregt haben
- sie werden angeregt haben
Conditionalis I
- ik zou verhitten
- jij zou verhitten
- hij/zij/het zou verhitten
- wij zouden verhitten
- jullie zouden verhitten
- zij zouden verhitten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde anregen
- du würdest anregen
- er/sie/es würde anregen
- wir würden anregen
- ihr würdet anregen
- sie würden anregen
Conditionalis II
- ik zou hebben verhit
- jij zou hebben verhit
- hij/zij/het zou hebben verhit
- wij zouden hebben verhit
- jullie zouden hebben verhit
- zij zouden hebben verhit
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angeregt haben
- du würdest angeregt haben
- er/sie/es würde angeregt haben
- wir würden angeregt haben
- ihr würdet angeregt haben
- sie würden angeregt haben
Imperatief
- jij verhit
- jullie verhit
Imperativ
- du reg(e) an
- ihr regt an