Vervoeging van verjagen
Onbepaalde wijs (infinitief): verjagen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verjaag
- jij verjaagt
- hij/zij/het verjaagt
- wij verjagen
- jullie verjagen
- zij verjagen
Indicativo presente
- yo acobardo
- tú acobardas
- él/ella acobarda
- nosotros acobardamos
- vosotros acobardáis
- ellos/ellas acobardan
Onvoltooid verleden tijd
- ik verjoeg
- jij verjoeg
- hij/zij/het verjoeg
- wij verjoegen
- jullie verjoegen
- zij verjoegen
Indefinido
- yo acobardé
- tú acobardaste
- él/ella acobardó
- nosotros acobardamos
- vosotros acobardasteis
- ellos/ellas acobardaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verjaagd
- jij hebt verjaagd
- hij/zij/het heeft verjaagd
- wij hebben verjaagd
- jullie hebben verjaagd
- zij hebben verjaagd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acobardado
- tú has acobardado
- él/ella ha acobardado
- nosotros hemos acobardado
- vosotros habéis acobardado
- ellos/ellas han acobardado
Voltooid verleden tijd
- ik had verjaagd
- jij had verjaagd
- hij/zij/het had verjaagd
- wij hadden verjaagd
- jullie hadden verjaagd
- zij hadden verjaagd
Pluscuamperfecto
- yo había acobardado
- tú habías acobardado
- él/ella había acobardado
- nosotros habíamos acobardado
- vosotros habíais acobardado
- ellos/ellas habían acobardado
Toekomende tijd I
- ik zal verjagen
- jij zult verjagen
- hij/zij/het zal verjagen
- wij zullen verjagen
- jullie zullen verjagen
- zij zullen verjagen
Futuro I
- yo acobardaré
- tú acobardarás
- él/ella acobardará
- nosotros acobardaremos
- vosotros acobardaréis
- ellos/ellas acobardarán
Toekomende tijd II
- ik zal verjaagd hebben
- jij zult verjaagd hebben
- hij/zij/het zal verjaagd hebben
- wij zullen verjaagd hebben
- jullie zullen verjaagd hebben
- zij zullen verjaagd hebben
Futuro perfecto
- yo habré acobardado
- tú habrás acobardado
- él/ella habrá acobardado
- nosotros habremos acobardado
- vosotros habréis acobardado
- ellos/ellas habrán acobardado
Conditionalis I
- ik zou verjagen
- jij zou verjagen
- hij/zij/het zou verjagen
- wij zouden verjagen
- jullie zouden verjagen
- zij zouden verjagen
Condicional
- yo acobardaría
- tú acobardarías
- él/ella acobardaría
- nosotros acobardaríamos
- vosotros acobardaríais
- ellos/ellas acobardarían
Conditionalis II
- ik zou hebben verjaagd
- jij zou hebben verjaagd
- hij/zij/het zou hebben verjaagd
- wij zouden hebben verjaagd
- jullie zouden hebben verjaagd
- zij zouden hebben verjaagd
Condicional perfecto
- yo habría acobardado
- tú habrías acobardado
- él/ella habría acobardado
- nosotros habríamos acobardado
- vosotros habríais acobardado
- ellos/ellas habrían acobardado
Imperatief
- jij verjaag
- jullie verjaagt
Imperativo presente
- tú acobarda
- vosotros acobardad