Vervoeging van verkiezen
Onbepaalde wijs (infinitief): verkiezen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkies
- jij verkiest
- hij/zij/het verkiest
- wij verkiezen
- jullie verkiezen
- zij verkiezen
Präsens Indikativ
- ich wahle
- du wahlst
- er/sie/es wahlt
- wir wahlen
- ihr wahlt
- sie wahlen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkoos
- jij verkoos
- hij/zij/het verkoos
- wij verkozen
- jullie verkozen
- zij verkozen
Präteritum Indikativ
- ich wahlte
- du wahltest
- er/sie/es wahlte
- wir wahlten
- ihr wahltet
- sie wahlten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkozen
- jij hebt verkozen
- hij/zij/het heeft verkozen
- wij hebben verkozen
- jullie hebben verkozen
- zij hebben verkozen
Perfekt Indikativ
- ich habe gewahlt
- du hast gewahlt
- er/sie/es hat gewahlt
- wir haben gewahlt
- ihr habt gewahlt
- sie haben gewahlt
Voltooid verleden tijd
- ik had verkozen
- jij had verkozen
- hij/zij/het had verkozen
- wij hadden verkozen
- jullie hadden verkozen
- zij hadden verkozen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gewahlt
- du hattest gewahlt
- er/sie/es hatte gewahlt
- wir hatten gewahlt
- ihr hattet gewahlt
- sie hatten gewahlt
Toekomende tijd I
- ik zal verkiezen
- jij zult verkiezen
- hij/zij/het zal verkiezen
- wij zullen verkiezen
- jullie zullen verkiezen
- zij zullen verkiezen
Futur I Indikativ
- ich werde wahlen
- du wirst wahlen
- er/sie/es wird wahlen
- wir werden wahlen
- ihr werdet wahlen
- sie werden wahlen
Toekomende tijd II
- ik zal verkozen hebben
- jij zult verkozen hebben
- hij/zij/het zal verkozen hebben
- wij zullen verkozen hebben
- jullie zullen verkozen hebben
- zij zullen verkozen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gewahlt haben
- du wirst gewahlt haben
- er/sie/es wird gewahlt haben
- wir werden gewahlt haben
- ihr werdet gewahlt haben
- sie werden gewahlt haben
Conditionalis I
- ik zou verkiezen
- jij zou verkiezen
- hij/zij/het zou verkiezen
- wij zouden verkiezen
- jullie zouden verkiezen
- zij zouden verkiezen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wahlen
- du würdest wahlen
- er/sie/es würde wahlen
- wir würden wahlen
- ihr würdet wahlen
- sie würden wahlen
Conditionalis II
- ik zou hebben verkozen
- jij zou hebben verkozen
- hij/zij/het zou hebben verkozen
- wij zouden hebben verkozen
- jullie zouden hebben verkozen
- zij zouden hebben verkozen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gewahlt haben
- du würdest gewahlt haben
- er/sie/es würde gewahlt haben
- wir würden gewahlt haben
- ihr würdet gewahlt haben
- sie würden gewahlt haben
Imperatief
- jij verkies
- jullie verkiest
Imperativ
- du wahl(e)
- ihr wahlt