Vervoeging van verkrijgen

Onbepaalde wijs (infinitief): verkrijgen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verkrijg
  • jij verkrijgt
  • hij/zij/het verkrijgt
  • wij verkrijgen
  • jullie verkrijgen
  • zij verkrijgen

Présent

  • je gagne
  • tu gagnes
  • il/elle gagne
  • nous gagnons
  • vous gagnez
  • ils/elles gagnent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verkreeg
  • jij verkreeg
  • hij/zij/het verkreeg
  • wij verkregen
  • jullie verkregen
  • zij verkregen

Indicatif imparfait

  • je gagnais
  • tu gagnais
  • il/elle gagnait
  • nous gagnions
  • vous gagniez
  • ils/elles gagnaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verkregen
  • jij hebt verkregen
  • hij/zij/het heeft verkregen
  • wij hebben verkregen
  • jullie hebben verkregen
  • zij hebben verkregen

Indicatif passé composé

  • j'ai gagné
  • tu as gagné
  • il/elle a gagné
  • nous avons gagné
  • vous avez gagné
  • ils/elles ont gagné

Voltooid verleden tijd

  • ik had verkregen
  • jij had verkregen
  • hij/zij/het had verkregen
  • wij hadden verkregen
  • jullie hadden verkregen
  • zij hadden verkregen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais gagné
  • tu avais gagné
  • il/elle avait gagné
  • nous avions gagné
  • vous aviez gagné
  • ils/elles avaient gagné

Toekomende tijd I

  • ik zal verkrijgen
  • jij zult verkrijgen
  • hij/zij/het zal verkrijgen
  • wij zullen verkrijgen
  • jullie zullen verkrijgen
  • zij zullen verkrijgen

Indicatif futur

  • je gagnerai
  • tu gagneras
  • il/elle gagnera
  • nous gagnerons
  • vous gagnerez
  • ils/elles gagneront

Toekomende tijd II

  • ik zal verkregen hebben
  • jij zult verkregen hebben
  • hij/zij/het zal verkregen hebben
  • wij zullen verkregen hebben
  • jullie zullen verkregen hebben
  • zij zullen verkregen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai gagné
  • tu auras gagné
  • il/elle aura gagné
  • nous aurons gagné
  • vous aurez gagné
  • ils/elles auront gagné

Conditionalis I

  • ik zou verkrijgen
  • jij zou verkrijgen
  • hij/zij/het zou verkrijgen
  • wij zouden verkrijgen
  • jullie zouden verkrijgen
  • zij zouden verkrijgen

Conditionnel présent

  • je gagnerais
  • tu gagnerais
  • il/elle gagnerait
  • nous gagnerions
  • vous gagneriez
  • ils/elles gagneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verkregen
  • jij zou hebben verkregen
  • hij/zij/het zou hebben verkregen
  • wij zouden hebben verkregen
  • jullie zouden hebben verkregen
  • zij zouden hebben verkregen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais gagné
  • tu aurais gagné
  • il/elle aurait gagné
  • nous aurions gagné
  • vous auriez gagné
  • ils/elles auraient gagné