Vervoeging van verlekkeren

Onbepaalde wijs (infinitief): verlekkeren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verlekker
  • jij verlekkert
  • hij/zij/het verlekkert
  • wij verlekkeren
  • jullie verlekkeren
  • zij verlekkeren

Indicativo presente

  • yo cautivo
  • cautivas
  • él/ella cautiva
  • nosotros cautivamos
  • vosotros cautiváis
  • ellos/ellas cautivan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verlekkerde
  • jij verlekkerde
  • hij/zij/het verlekkerde
  • wij verlekkerden
  • jullie verlekkerden
  • zij verlekkerden

Indefinido

  • yo cautivé
  • cautivaste
  • él/ella cautivó
  • nosotros cautivamos
  • vosotros cautivasteis
  • ellos/ellas cautivaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verlekkerd
  • jij hebt verlekkerd
  • hij/zij/het heeft verlekkerd
  • wij hebben verlekkerd
  • jullie hebben verlekkerd
  • zij hebben verlekkerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he cautivado
  • has cautivado
  • él/ella ha cautivado
  • nosotros hemos cautivado
  • vosotros habéis cautivado
  • ellos/ellas han cautivado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verlekkerd
  • jij had verlekkerd
  • hij/zij/het had verlekkerd
  • wij hadden verlekkerd
  • jullie hadden verlekkerd
  • zij hadden verlekkerd

Pluscuamperfecto

  • yo había cautivado
  • habías cautivado
  • él/ella había cautivado
  • nosotros habíamos cautivado
  • vosotros habíais cautivado
  • ellos/ellas habían cautivado

Toekomende tijd I

  • ik zal verlekkeren
  • jij zult verlekkeren
  • hij/zij/het zal verlekkeren
  • wij zullen verlekkeren
  • jullie zullen verlekkeren
  • zij zullen verlekkeren

Futuro I

  • yo cautivaré
  • cautivarás
  • él/ella cautivará
  • nosotros cautivaremos
  • vosotros cautivaréis
  • ellos/ellas cautivarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verlekkerd hebben
  • jij zult verlekkerd hebben
  • hij/zij/het zal verlekkerd hebben
  • wij zullen verlekkerd hebben
  • jullie zullen verlekkerd hebben
  • zij zullen verlekkerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré cautivado
  • habrás cautivado
  • él/ella habrá cautivado
  • nosotros habremos cautivado
  • vosotros habréis cautivado
  • ellos/ellas habrán cautivado

Conditionalis I

  • ik zou verlekkeren
  • jij zou verlekkeren
  • hij/zij/het zou verlekkeren
  • wij zouden verlekkeren
  • jullie zouden verlekkeren
  • zij zouden verlekkeren

Condicional

  • yo cautivaría
  • cautivarías
  • él/ella cautivaría
  • nosotros cautivaríamos
  • vosotros cautivaríais
  • ellos/ellas cautivarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verlekkerd
  • jij zou hebben verlekkerd
  • hij/zij/het zou hebben verlekkerd
  • wij zouden hebben verlekkerd
  • jullie zouden hebben verlekkerd
  • zij zouden hebben verlekkerd

Condicional perfecto

  • yo habría cautivado
  • habrías cautivado
  • él/ella habría cautivado
  • nosotros habríamos cautivado
  • vosotros habríais cautivado
  • ellos/ellas habrían cautivado

Imperatief

  • jij verlekker
  • jullie verlekkert

Imperativo presente

  • cautiva
  • vosotros cautivad