Vervoeging van verlichten
Onbepaalde wijs (infinitief): verlichten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verlicht
- jij verlicht
- hij/zij/het verlicht
- wij verlichten
- jullie verlichten
- zij verlichten
Präsens Indikativ
- ich helle auf
- du hellst auf
- er/sie/es hellt auf
- wir hellen auf
- ihr hellt auf
- sie hellen auf
Onvoltooid verleden tijd
- ik verlichtte
- jij verlichtte
- hij/zij/het verlichtte
- wij verlichtten
- jullie verlichtten
- zij verlichtten
Präteritum Indikativ
- ich hellte auf
- du helltest auf
- er/sie/es hellte auf
- wir hellten auf
- ihr helltet auf
- sie hellten auf
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verlicht
- jij hebt verlicht
- hij/zij/het heeft verlicht
- wij hebben verlicht
- jullie hebben verlicht
- zij hebben verlicht
Perfekt Indikativ
- ich habe aufgehellt
- du hast aufgehellt
- er/sie/es hat aufgehellt
- wir haben aufgehellt
- ihr habt aufgehellt
- sie haben aufgehellt
Voltooid verleden tijd
- ik had verlicht
- jij had verlicht
- hij/zij/het had verlicht
- wij hadden verlicht
- jullie hadden verlicht
- zij hadden verlicht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte aufgehellt
- du hattest aufgehellt
- er/sie/es hatte aufgehellt
- wir hatten aufgehellt
- ihr hattet aufgehellt
- sie hatten aufgehellt
Toekomende tijd I
- ik zal verlichten
- jij zult verlichten
- hij/zij/het zal verlichten
- wij zullen verlichten
- jullie zullen verlichten
- zij zullen verlichten
Futur I Indikativ
- ich werde aufhellen
- du wirst aufhellen
- er/sie/es wird aufhellen
- wir werden aufhellen
- ihr werdet aufhellen
- sie werden aufhellen
Toekomende tijd II
- ik zal verlicht hebben
- jij zult verlicht hebben
- hij/zij/het zal verlicht hebben
- wij zullen verlicht hebben
- jullie zullen verlicht hebben
- zij zullen verlicht hebben
Futur II Indikativ
- ich werde aufgehellt haben
- du wirst aufgehellt haben
- er/sie/es wird aufgehellt haben
- wir werden aufgehellt haben
- ihr werdet aufgehellt haben
- sie werden aufgehellt haben
Conditionalis I
- ik zou verlichten
- jij zou verlichten
- hij/zij/het zou verlichten
- wij zouden verlichten
- jullie zouden verlichten
- zij zouden verlichten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde aufhellen
- du würdest aufhellen
- er/sie/es würde aufhellen
- wir würden aufhellen
- ihr würdet aufhellen
- sie würden aufhellen
Conditionalis II
- ik zou hebben verlicht
- jij zou hebben verlicht
- hij/zij/het zou hebben verlicht
- wij zouden hebben verlicht
- jullie zouden hebben verlicht
- zij zouden hebben verlicht
Futur II Konjunktiv II
- ich würde aufgehellt haben
- du würdest aufgehellt haben
- er/sie/es würde aufgehellt haben
- wir würden aufgehellt haben
- ihr würdet aufgehellt haben
- sie würden aufgehellt haben
Imperatief
- jij verlicht
- jullie verlicht
Imperativ
- du hell(e) auf
- ihr hellt auf