Vervoeging van verlopen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verloop
  • jij verloopt
  • hij/zij/het verloopt
  • wij verlopen
  • jullie verlopen
  • zij verlopen

Indicativo presente

  • yo transcurro
  • transcurres
  • él/ella transcurre
  • nosotros transcurrimos
  • vosotros transcurrís
  • ellos/ellas transcurren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verliep
  • jij verliep
  • hij/zij/het verliep
  • wij verliepen
  • jullie verliepen
  • zij verliepen

Indefinido

  • yo transcurrí
  • transcurriste
  • él/ella transcurrió
  • nosotros transcurrimos
  • vosotros transcurristeis
  • ellos/ellas transcurrieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verlopen
  • jij hebt verlopen
  • hij/zij/het heeft verlopen
  • wij hebben verlopen
  • jullie hebben verlopen
  • zij hebben verlopen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he transcurrido
  • has transcurrido
  • él/ella ha transcurrido
  • nosotros hemos transcurrido
  • vosotros habéis transcurrido
  • ellos/ellas han transcurrido

Voltooid verleden tijd

  • ik had verlopen
  • jij had verlopen
  • hij/zij/het had verlopen
  • wij hadden verlopen
  • jullie hadden verlopen
  • zij hadden verlopen

Pluscuamperfecto

  • yo había transcurrido
  • habías transcurrido
  • él/ella había transcurrido
  • nosotros habíamos transcurrido
  • vosotros habíais transcurrido
  • ellos/ellas habían transcurrido

Toekomende tijd I

  • ik zal verlopen
  • jij zult verlopen
  • hij/zij/het zal verlopen
  • wij zullen verlopen
  • jullie zullen verlopen
  • zij zullen verlopen

Futuro I

  • yo transcurriré
  • transcurrirás
  • él/ella transcurrirá
  • nosotros transcurriremos
  • vosotros transcurriréis
  • ellos/ellas transcurrirán

Toekomende tijd II

  • ik zal verlopen hebben
  • jij zult verlopen hebben
  • hij/zij/het zal verlopen hebben
  • wij zullen verlopen hebben
  • jullie zullen verlopen hebben
  • zij zullen verlopen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré transcurrido
  • habrás transcurrido
  • él/ella habrá transcurrido
  • nosotros habremos transcurrido
  • vosotros habréis transcurrido
  • ellos/ellas habrán transcurrido

Conditionalis I

  • ik zou verlopen
  • jij zou verlopen
  • hij/zij/het zou verlopen
  • wij zouden verlopen
  • jullie zouden verlopen
  • zij zouden verlopen

Condicional

  • yo transcurriría
  • transcurrirías
  • él/ella transcurriría
  • nosotros transcurriríamos
  • vosotros transcurriríais
  • ellos/ellas transcurrirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verlopen
  • jij zou hebben verlopen
  • hij/zij/het zou hebben verlopen
  • wij zouden hebben verlopen
  • jullie zouden hebben verlopen
  • zij zouden hebben verlopen

Condicional perfecto

  • yo habría transcurrido
  • habrías transcurrido
  • él/ella habría transcurrido
  • nosotros habríamos transcurrido
  • vosotros habríais transcurrido
  • ellos/ellas habrían transcurrido

Imperatief

  • jij verloop
  • jullie verloopt

Imperativo presente

  • transcurre
  • vosotros transcurrid

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verlopen