Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vermaak
  • jij vermaakt
  • hij/zij/het vermaakt
  • wij vermaken
  • jullie vermaken
  • zij vermaken

Präsens Indikativ

  • ich vererbe
  • du vererbst
  • er/sie/es vererbt
  • wir vererben
  • ihr vererbt
  • sie vererben

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vermaakte
  • jij vermaakte
  • hij/zij/het vermaakte
  • wij vermaakten
  • jullie vermaakten
  • zij vermaakten

Präteritum Indikativ

  • ich vererbte
  • du vererbtest
  • er/sie/es vererbte
  • wir vererbten
  • ihr vererbtet
  • sie vererbten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vermaakt
  • jij hebt vermaakt
  • hij/zij/het heeft vermaakt
  • wij hebben vermaakt
  • jullie hebben vermaakt
  • zij hebben vermaakt

Perfekt Indikativ

  • ich habe vererbt
  • du hast vererbt
  • er/sie/es hat vererbt
  • wir haben vererbt
  • ihr habt vererbt
  • sie haben vererbt

Voltooid verleden tijd

  • ik had vermaakt
  • jij had vermaakt
  • hij/zij/het had vermaakt
  • wij hadden vermaakt
  • jullie hadden vermaakt
  • zij hadden vermaakt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte vererbt
  • du hattest vererbt
  • er/sie/es hatte vererbt
  • wir hatten vererbt
  • ihr hattet vererbt
  • sie hatten vererbt

Toekomende tijd I

  • ik zal vermaken
  • jij zult vermaken
  • hij/zij/het zal vermaken
  • wij zullen vermaken
  • jullie zullen vermaken
  • zij zullen vermaken

Futur I Indikativ

  • ich werde vererben
  • du wirst vererben
  • er/sie/es wird vererben
  • wir werden vererben
  • ihr werdet vererben
  • sie werden vererben

Toekomende tijd II

  • ik zal vermaakt hebben
  • jij zult vermaakt hebben
  • hij/zij/het zal vermaakt hebben
  • wij zullen vermaakt hebben
  • jullie zullen vermaakt hebben
  • zij zullen vermaakt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde vererbt haben
  • du wirst vererbt haben
  • er/sie/es wird vererbt haben
  • wir werden vererbt haben
  • ihr werdet vererbt haben
  • sie werden vererbt haben

Conditionalis I

  • ik zou vermaken
  • jij zou vermaken
  • hij/zij/het zou vermaken
  • wij zouden vermaken
  • jullie zouden vermaken
  • zij zouden vermaken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vererben
  • du würdest vererben
  • er/sie/es würde vererben
  • wir würden vererben
  • ihr würdet vererben
  • sie würden vererben

Conditionalis II

  • ik zou hebben vermaakt
  • jij zou hebben vermaakt
  • hij/zij/het zou hebben vermaakt
  • wij zouden hebben vermaakt
  • jullie zouden hebben vermaakt
  • zij zouden hebben vermaakt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde vererbt haben
  • du würdest vererbt haben
  • er/sie/es würde vererbt haben
  • wir würden vererbt haben
  • ihr würdet vererbt haben
  • sie würden vererbt haben

Imperatief

  • jij vermaak
  • jullie vermaakt

Imperativ

  • du vererb(e)
  • ihr vererbt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vermaken