Vervoeging van verscherpen
Onbepaalde wijs (infinitief): verscherpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verscherp
- jij verscherpt
- hij/zij/het verscherpt
- wij verscherpen
- jullie verscherpen
- zij verscherpen
Présent
- j'avive
- tu avives
- il/elle avive
- nous avivons
- vous avivez
- ils/elles avivent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verscherpte
- jij verscherpte
- hij/zij/het verscherpte
- wij verscherpten
- jullie verscherpten
- zij verscherpten
Indicatif imparfait
- j'avivais
- tu avivais
- il/elle avivait
- nous avivions
- vous aviviez
- ils/elles avivaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verscherpt
- jij hebt verscherpt
- hij/zij/het heeft verscherpt
- wij hebben verscherpt
- jullie hebben verscherpt
- zij hebben verscherpt
Indicatif passé composé
- j'ai avivé
- tu as avivé
- il/elle a avivé
- nous avons avivé
- vous avez avivé
- ils/elles ont avivé
Voltooid verleden tijd
- ik had verscherpt
- jij had verscherpt
- hij/zij/het had verscherpt
- wij hadden verscherpt
- jullie hadden verscherpt
- zij hadden verscherpt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais avivé
- tu avais avivé
- il/elle avait avivé
- nous avions avivé
- vous aviez avivé
- ils/elles avaient avivé
Toekomende tijd I
- ik zal verscherpen
- jij zult verscherpen
- hij/zij/het zal verscherpen
- wij zullen verscherpen
- jullie zullen verscherpen
- zij zullen verscherpen
Indicatif futur
- j'aviverai
- tu aviveras
- il/elle avivera
- nous aviverons
- vous aviverez
- ils/elles aviveront
Toekomende tijd II
- ik zal verscherpt hebben
- jij zult verscherpt hebben
- hij/zij/het zal verscherpt hebben
- wij zullen verscherpt hebben
- jullie zullen verscherpt hebben
- zij zullen verscherpt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai avivé
- tu auras avivé
- il/elle aura avivé
- nous aurons avivé
- vous aurez avivé
- ils/elles auront avivé
Conditionalis I
- ik zou verscherpen
- jij zou verscherpen
- hij/zij/het zou verscherpen
- wij zouden verscherpen
- jullie zouden verscherpen
- zij zouden verscherpen
Conditionnel présent
- j'aviverais
- tu aviverais
- il/elle aviverait
- nous aviverions
- vous aviveriez
- ils/elles aviveraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verscherpt
- jij zou hebben verscherpt
- hij/zij/het zou hebben verscherpt
- wij zouden hebben verscherpt
- jullie zouden hebben verscherpt
- zij zouden hebben verscherpt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais avivé
- tu aurais avivé
- il/elle aurait avivé
- nous aurions avivé
- vous auriez avivé
- ils/elles auraient avivé
Imperatief
- jij verscherp
- jullie verscherpt
Impératif
- tu avive
- vous avivez