Vervoeging van vertroetelen
Onbepaalde wijs (infinitief): vertroetelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vertroetel
- jij vertroetelt
- hij/zij/het vertroetelt
- wij vertroetelen
- jullie vertroetelen
- zij vertroetelen
Präsens Indikativ
- ich verziehe
- du verziehst
- er/sie/es verzieht
- wir verziehen
- ihr verzieht
- sie verziehen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vertroetelde
- jij vertroetelde
- hij/zij/het vertroetelde
- wij vertroetelden
- jullie vertroetelden
- zij vertroetelden
Präteritum Indikativ
- ich verzog
- du verzogst
- er/sie/es verzog
- wir verzogen
- ihr verzogt
- sie verzogen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vertroeteld
- jij hebt vertroeteld
- hij/zij/het heeft vertroeteld
- wij hebben vertroeteld
- jullie hebben vertroeteld
- zij hebben vertroeteld
Perfekt Indikativ
- ich bin verzogen
- du bist verzogen
- er/sie/es ist verzogen
- wir sind verzogen
- ihr seid verzogen
- sie sind verzogen
Voltooid verleden tijd
- ik had vertroeteld
- jij had vertroeteld
- hij/zij/het had vertroeteld
- wij hadden vertroeteld
- jullie hadden vertroeteld
- zij hadden vertroeteld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war verzogen
- du warst verzogen
- er/sie/es war verzogen
- wir waren verzogen
- ihr wart verzogen
- sie waren verzogen
Toekomende tijd I
- ik zal vertroetelen
- jij zult vertroetelen
- hij/zij/het zal vertroetelen
- wij zullen vertroetelen
- jullie zullen vertroetelen
- zij zullen vertroetelen
Futur I Indikativ
- ich werde verziehen
- du wirst verziehen
- er/sie/es wird verziehen
- wir werden verziehen
- ihr werdet verziehen
- sie werden verziehen
Toekomende tijd II
- ik zal vertroeteld hebben
- jij zult vertroeteld hebben
- hij/zij/het zal vertroeteld hebben
- wij zullen vertroeteld hebben
- jullie zullen vertroeteld hebben
- zij zullen vertroeteld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verzogen sein
- du wirst verzogen sein
- er/sie/es wird verzogen sein
- wir werden verzogen sein
- ihr werdet verzogen sein
- sie werden verzogen sein
Conditionalis I
- ik zou vertroetelen
- jij zou vertroetelen
- hij/zij/het zou vertroetelen
- wij zouden vertroetelen
- jullie zouden vertroetelen
- zij zouden vertroetelen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verziehen
- du würdest verziehen
- er/sie/es würde verziehen
- wir würden verziehen
- ihr würdet verziehen
- sie würden verziehen
Conditionalis II
- ik zou hebben vertroeteld
- jij zou hebben vertroeteld
- hij/zij/het zou hebben vertroeteld
- wij zouden hebben vertroeteld
- jullie zouden hebben vertroeteld
- zij zouden hebben vertroeteld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verzogen sein
- du würdest verzogen sein
- er/sie/es würde verzogen sein
- wir würden verzogen sein
- ihr würdet verzogen sein
- sie würden verzogen sein
Imperatief
- jij vertroetel
- jullie vertroetelt
Imperativ
- du verziehe
- ihr verzieht