Vervoeging van verwijten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verwijt
  • jij verwijt
  • hij/zij/het verwijt
  • wij verwijten
  • jullie verwijten
  • zij verwijten

Présent

  • je reproche
  • tu reproches
  • il/elle reproche
  • nous reprochons
  • vous reprochez
  • ils/elles reprochent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verweet
  • jij verweet
  • hij/zij/het verweet
  • wij verweten
  • jullie verweten
  • zij verweten

Indicatif imparfait

  • je reprochais
  • tu reprochais
  • il/elle reprochait
  • nous reprochions
  • vous reprochiez
  • ils/elles reprochaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verweten
  • jij hebt verweten
  • hij/zij/het heeft verweten
  • wij hebben verweten
  • jullie hebben verweten
  • zij hebben verweten

Indicatif passé composé

  • j'ai reproché
  • tu as reproché
  • il/elle a reproché
  • nous avons reproché
  • vous avez reproché
  • ils/elles ont reproché

Voltooid verleden tijd

  • ik had verweten
  • jij had verweten
  • hij/zij/het had verweten
  • wij hadden verweten
  • jullie hadden verweten
  • zij hadden verweten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais reproché
  • tu avais reproché
  • il/elle avait reproché
  • nous avions reproché
  • vous aviez reproché
  • ils/elles avaient reproché

Toekomende tijd I

  • ik zal verwijten
  • jij zult verwijten
  • hij/zij/het zal verwijten
  • wij zullen verwijten
  • jullie zullen verwijten
  • zij zullen verwijten

Indicatif futur

  • je reprocherai
  • tu reprocheras
  • il/elle reprochera
  • nous reprocherons
  • vous reprocherez
  • ils/elles reprocheront

Toekomende tijd II

  • ik zal verweten hebben
  • jij zult verweten hebben
  • hij/zij/het zal verweten hebben
  • wij zullen verweten hebben
  • jullie zullen verweten hebben
  • zij zullen verweten hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai reproché
  • tu auras reproché
  • il/elle aura reproché
  • nous aurons reproché
  • vous aurez reproché
  • ils/elles auront reproché

Conditionalis I

  • ik zou verwijten
  • jij zou verwijten
  • hij/zij/het zou verwijten
  • wij zouden verwijten
  • jullie zouden verwijten
  • zij zouden verwijten

Conditionnel présent

  • je reprocherais
  • tu reprocherais
  • il/elle reprocherait
  • nous reprocherions
  • vous reprocheriez
  • ils/elles reprocheraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verweten
  • jij zou hebben verweten
  • hij/zij/het zou hebben verweten
  • wij zouden hebben verweten
  • jullie zouden hebben verweten
  • zij zouden hebben verweten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais reproché
  • tu aurais reproché
  • il/elle aurait reproché
  • nous aurions reproché
  • vous auriez reproché
  • ils/elles auraient reproché

Imperatief

  • jij verwijt
  • jullie verwijt

Impératif

  • tu reproche
  • vous reprochez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verwijten