Vervoeging van vibreren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vibreer
  • jij vibreert
  • hij/zij/het vibreert
  • wij vibreren
  • jullie vibreren
  • zij vibreren

Präsens Indikativ

  • ich vibriere
  • du vibrierst
  • er/sie/es vibriert
  • wir vibrieren
  • ihr vibriert
  • sie vibrieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vibreerde
  • jij vibreerde
  • hij/zij/het vibreerde
  • wij vibreerden
  • jullie vibreerden
  • zij vibreerden

Präteritum Indikativ

  • ich vibrierte
  • du vibriertest
  • er/sie/es vibrierte
  • wir vibrierten
  • ihr vibriertet
  • sie vibrierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevibreerd
  • jij hebt gevibreerd
  • hij/zij/het heeft gevibreerd
  • wij hebben gevibreerd
  • jullie hebben gevibreerd
  • zij hebben gevibreerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe vibriert
  • du hast vibriert
  • er/sie/es hat vibriert
  • wir haben vibriert
  • ihr habt vibriert
  • sie haben vibriert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevibreerd
  • jij had gevibreerd
  • hij/zij/het had gevibreerd
  • wij hadden gevibreerd
  • jullie hadden gevibreerd
  • zij hadden gevibreerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte vibriert
  • du hattest vibriert
  • er/sie/es hatte vibriert
  • wir hatten vibriert
  • ihr hattet vibriert
  • sie hatten vibriert

Toekomende tijd I

  • ik zal vibreren
  • jij zult vibreren
  • hij/zij/het zal vibreren
  • wij zullen vibreren
  • jullie zullen vibreren
  • zij zullen vibreren

Futur I Indikativ

  • ich werde vibrieren
  • du wirst vibrieren
  • er/sie/es wird vibrieren
  • wir werden vibrieren
  • ihr werdet vibrieren
  • sie werden vibrieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gevibreerd hebben
  • jij zult gevibreerd hebben
  • hij/zij/het zal gevibreerd hebben
  • wij zullen gevibreerd hebben
  • jullie zullen gevibreerd hebben
  • zij zullen gevibreerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde vibriert haben
  • du wirst vibriert haben
  • er/sie/es wird vibriert haben
  • wir werden vibriert haben
  • ihr werdet vibriert haben
  • sie werden vibriert haben

Conditionalis I

  • ik zou vibreren
  • jij zou vibreren
  • hij/zij/het zou vibreren
  • wij zouden vibreren
  • jullie zouden vibreren
  • zij zouden vibreren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vibrieren
  • du würdest vibrieren
  • er/sie/es würde vibrieren
  • wir würden vibrieren
  • ihr würdet vibrieren
  • sie würden vibrieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevibreerd
  • jij zou hebben gevibreerd
  • hij/zij/het zou hebben gevibreerd
  • wij zouden hebben gevibreerd
  • jullie zouden hebben gevibreerd
  • zij zouden hebben gevibreerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde vibriert haben
  • du würdest vibriert haben
  • er/sie/es würde vibriert haben
  • wir würden vibriert haben
  • ihr würdet vibriert haben
  • sie würden vibriert haben

Imperatief

  • jij vibreer
  • jullie vibreert

Imperativ

  • du vibriere
  • ihr vibriert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van vibreren