Vervoeging van vibreren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vibreer
  • jij vibreert
  • hij/zij/het vibreert
  • wij vibreren
  • jullie vibreren
  • zij vibreren

Present

  • I trill
  • you trill
  • he/she/it trills
  • we trill
  • you trill
  • they trill

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vibreerde
  • jij vibreerde
  • hij/zij/het vibreerde
  • wij vibreerden
  • jullie vibreerden
  • zij vibreerden

Simple past

  • I trilled
  • you trilled
  • he/she/it trilled
  • we trilled
  • you trilled
  • they trilled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevibreerd
  • jij hebt gevibreerd
  • hij/zij/het heeft gevibreerd
  • wij hebben gevibreerd
  • jullie hebben gevibreerd
  • zij hebben gevibreerd

Present perfect

  • I have trilled
  • you have trilled
  • he/she/it has trilled
  • we have trilled
  • you have trilled
  • they have trilled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevibreerd
  • jij had gevibreerd
  • hij/zij/het had gevibreerd
  • wij hadden gevibreerd
  • jullie hadden gevibreerd
  • zij hadden gevibreerd

Past perfect

  • I had trilled
  • you had trilled
  • he/she/it had trilled
  • we had trilled
  • you had trilled
  • they had trilled

Toekomende tijd I

  • ik zal vibreren
  • jij zult vibreren
  • hij/zij/het zal vibreren
  • wij zullen vibreren
  • jullie zullen vibreren
  • zij zullen vibreren

Future

  • I will trill
  • you will trill
  • he/she/it will trill
  • we will trill
  • you will trill
  • they will trill

Toekomende tijd II

  • ik zal gevibreerd hebben
  • jij zult gevibreerd hebben
  • hij/zij/het zal gevibreerd hebben
  • wij zullen gevibreerd hebben
  • jullie zullen gevibreerd hebben
  • zij zullen gevibreerd hebben

Future perfect

  • I will have trilled
  • you will have trilled
  • he/she/it will have trilled
  • we will have trilled
  • you will have trilled
  • they will have trilled

Conditionalis I

  • ik zou vibreren
  • jij zou vibreren
  • hij/zij/het zou vibreren
  • wij zouden vibreren
  • jullie zouden vibreren
  • zij zouden vibreren

Conditional present

  • I would trill
  • you would trill
  • he/she/it would trill
  • we would trill
  • you would trill
  • they would trill

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevibreerd
  • jij zou hebben gevibreerd
  • hij/zij/het zou hebben gevibreerd
  • wij zouden hebben gevibreerd
  • jullie zouden hebben gevibreerd
  • zij zouden hebben gevibreerd

Conditional perfect

  • I would have trilled
  • you would have trilled
  • he/she/it would have trilled
  • we would have trilled
  • you would have trilled
  • they would have trilled

Imperatief

  • jij vibreer
  • jullie vibreert

Imperative

  • you trill
  • you trill

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van vibreren