Vervoeging van voorgeven

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef voor
  • jij geeft voor
  • hij/zij/het geeft voor
  • wij geven voor
  • jullie geven voor
  • zij geven voor

Indicativo presente

  • yo aparento
  • aparentas
  • él/ella aparenta
  • nosotros aparentamos
  • vosotros aparentáis
  • ellos/ellas aparentan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf voor
  • jij gaf voor
  • hij/zij/het gaf voor
  • wij gaven voor
  • jullie gaven voor
  • zij gaven voor

Indefinido

  • yo aparenté
  • aparentaste
  • él/ella aparentó
  • nosotros aparentamos
  • vosotros aparentasteis
  • ellos/ellas aparentaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgegeven
  • jij hebt voorgegeven
  • hij/zij/het heeft voorgegeven
  • wij hebben voorgegeven
  • jullie hebben voorgegeven
  • zij hebben voorgegeven

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he aparentado
  • has aparentado
  • él/ella ha aparentado
  • nosotros hemos aparentado
  • vosotros habéis aparentado
  • ellos/ellas han aparentado

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgegeven
  • jij had voorgegeven
  • hij/zij/het had voorgegeven
  • wij hadden voorgegeven
  • jullie hadden voorgegeven
  • zij hadden voorgegeven

Pluscuamperfecto

  • yo había aparentado
  • habías aparentado
  • él/ella había aparentado
  • nosotros habíamos aparentado
  • vosotros habíais aparentado
  • ellos/ellas habían aparentado

Toekomende tijd I

  • ik zal voorgeven
  • jij zult voorgeven
  • hij/zij/het zal voorgeven
  • wij zullen voorgeven
  • jullie zullen voorgeven
  • zij zullen voorgeven

Futuro I

  • yo aparentaré
  • aparentarás
  • él/ella aparentará
  • nosotros aparentaremos
  • vosotros aparentaréis
  • ellos/ellas aparentarán

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgegeven hebben
  • jij zult voorgegeven hebben
  • hij/zij/het zal voorgegeven hebben
  • wij zullen voorgegeven hebben
  • jullie zullen voorgegeven hebben
  • zij zullen voorgegeven hebben

Futuro perfecto

  • yo habré aparentado
  • habrás aparentado
  • él/ella habrá aparentado
  • nosotros habremos aparentado
  • vosotros habréis aparentado
  • ellos/ellas habrán aparentado

Conditionalis I

  • ik zou voorgeven
  • jij zou voorgeven
  • hij/zij/het zou voorgeven
  • wij zouden voorgeven
  • jullie zouden voorgeven
  • zij zouden voorgeven

Condicional

  • yo aparentaría
  • aparentarías
  • él/ella aparentaría
  • nosotros aparentaríamos
  • vosotros aparentaríais
  • ellos/ellas aparentarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgegeven
  • jij zou hebben voorgegeven
  • hij/zij/het zou hebben voorgegeven
  • wij zouden hebben voorgegeven
  • jullie zouden hebben voorgegeven
  • zij zouden hebben voorgegeven

Condicional perfecto

  • yo habría aparentado
  • habrías aparentado
  • él/ella habría aparentado
  • nosotros habríamos aparentado
  • vosotros habríais aparentado
  • ellos/ellas habrían aparentado

Imperatief

  • jij geef voor
  • jullie geeft voor

Imperativo presente

  • aparenta
  • vosotros aparentad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorgeven