Vervoeging van voorspiegelen

Onbepaalde wijs (infinitief): voorspiegelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spiegel voor
  • jij spiegelt voor
  • hij/zij/het spiegelt voor
  • wij spiegelen voor
  • jullie spiegelen voor
  • zij spiegelen voor

Present

  • I delude
  • you delude
  • he/she/it deludes
  • we delude
  • you delude
  • they delude

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spiegelde voor
  • jij spiegelde voor
  • hij/zij/het spiegelde voor
  • wij spiegelden voor
  • jullie spiegelden voor
  • zij spiegelden voor

Simple past

  • I deluded
  • you deluded
  • he/she/it deluded
  • we deluded
  • you deluded
  • they deluded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgespiegeld
  • jij hebt voorgespiegeld
  • hij/zij/het heeft voorgespiegeld
  • wij hebben voorgespiegeld
  • jullie hebben voorgespiegeld
  • zij hebben voorgespiegeld

Present perfect

  • I have deluded
  • you have deluded
  • he/she/it has deluded
  • we have deluded
  • you have deluded
  • they have deluded

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgespiegeld
  • jij had voorgespiegeld
  • hij/zij/het had voorgespiegeld
  • wij hadden voorgespiegeld
  • jullie hadden voorgespiegeld
  • zij hadden voorgespiegeld

Past perfect

  • I had deluded
  • you had deluded
  • he/she/it had deluded
  • we had deluded
  • you had deluded
  • they had deluded

Toekomende tijd I

  • ik zal voorspiegelen
  • jij zult voorspiegelen
  • hij/zij/het zal voorspiegelen
  • wij zullen voorspiegelen
  • jullie zullen voorspiegelen
  • zij zullen voorspiegelen

Future

  • I will delude
  • you will delude
  • he/she/it will delude
  • we will delude
  • you will delude
  • they will delude

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgespiegeld hebben
  • jij zult voorgespiegeld hebben
  • hij/zij/het zal voorgespiegeld hebben
  • wij zullen voorgespiegeld hebben
  • jullie zullen voorgespiegeld hebben
  • zij zullen voorgespiegeld hebben

Future perfect

  • I will have deluded
  • you will have deluded
  • he/she/it will have deluded
  • we will have deluded
  • you will have deluded
  • they will have deluded

Conditionalis I

  • ik zou voorspiegelen
  • jij zou voorspiegelen
  • hij/zij/het zou voorspiegelen
  • wij zouden voorspiegelen
  • jullie zouden voorspiegelen
  • zij zouden voorspiegelen

Conditional present

  • I would delude
  • you would delude
  • he/she/it would delude
  • we would delude
  • you would delude
  • they would delude

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgespiegeld
  • jij zou hebben voorgespiegeld
  • hij/zij/het zou hebben voorgespiegeld
  • wij zouden hebben voorgespiegeld
  • jullie zouden hebben voorgespiegeld
  • zij zouden hebben voorgespiegeld

Conditional perfect

  • I would have deluded
  • you would have deluded
  • he/she/it would have deluded
  • we would have deluded
  • you would have deluded
  • they would have deluded

Imperatief

  • jij spiegel voor
  • jullie spiegelt voor

Imperative

  • you delude
  • you delude

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorspiegelen