Vervoeging van voorwenden

Onbepaalde wijs (infinitief): voorwenden

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wend voor
  • jij wendt voor
  • hij/zij/het wendt voor
  • wij wenden voor
  • jullie wenden voor
  • zij wenden voor

Präsens Indikativ

  • ich schütze vor
  • du schützt vor
  • er/sie/es schützt vor
  • wir schützen vor
  • ihr schützt vor
  • sie schützen vor

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wendde voor
  • jij wendde voor
  • hij/zij/het wendde voor
  • wij wendden voor
  • jullie wendden voor
  • zij wendden voor

Präteritum Indikativ

  • ich schützte vor
  • du schütztest vor
  • er/sie/es schützte vor
  • wir schützten vor
  • ihr schütztet vor
  • sie schützten vor

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgewend
  • jij hebt voorgewend
  • hij/zij/het heeft voorgewend
  • wij hebben voorgewend
  • jullie hebben voorgewend
  • zij hebben voorgewend

Perfekt Indikativ

  • ich habe vorgeschützt
  • du hast vorgeschützt
  • er/sie/es hat vorgeschützt
  • wir haben vorgeschützt
  • ihr habt vorgeschützt
  • sie haben vorgeschützt

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgewend
  • jij had voorgewend
  • hij/zij/het had voorgewend
  • wij hadden voorgewend
  • jullie hadden voorgewend
  • zij hadden voorgewend

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte vorgeschützt
  • du hattest vorgeschützt
  • er/sie/es hatte vorgeschützt
  • wir hatten vorgeschützt
  • ihr hattet vorgeschützt
  • sie hatten vorgeschützt

Toekomende tijd I

  • ik zal voorwenden
  • jij zult voorwenden
  • hij/zij/het zal voorwenden
  • wij zullen voorwenden
  • jullie zullen voorwenden
  • zij zullen voorwenden

Futur I Indikativ

  • ich werde vorschützen
  • du wirst vorschützen
  • er/sie/es wird vorschützen
  • wir werden vorschützen
  • ihr werdet vorschützen
  • sie werden vorschützen

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgewend hebben
  • jij zult voorgewend hebben
  • hij/zij/het zal voorgewend hebben
  • wij zullen voorgewend hebben
  • jullie zullen voorgewend hebben
  • zij zullen voorgewend hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde vorgeschützt haben
  • du wirst vorgeschützt haben
  • er/sie/es wird vorgeschützt haben
  • wir werden vorgeschützt haben
  • ihr werdet vorgeschützt haben
  • sie werden vorgeschützt haben

Conditionalis I

  • ik zou voorwenden
  • jij zou voorwenden
  • hij/zij/het zou voorwenden
  • wij zouden voorwenden
  • jullie zouden voorwenden
  • zij zouden voorwenden

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vorschützen
  • du würdest vorschützen
  • er/sie/es würde vorschützen
  • wir würden vorschützen
  • ihr würdet vorschützen
  • sie würden vorschützen

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgewend
  • jij zou hebben voorgewend
  • hij/zij/het zou hebben voorgewend
  • wij zouden hebben voorgewend
  • jullie zouden hebben voorgewend
  • zij zouden hebben voorgewend

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde vorgeschützt haben
  • du würdest vorgeschützt haben
  • er/sie/es würde vorgeschützt haben
  • wir würden vorgeschützt haben
  • ihr würdet vorgeschützt haben
  • sie würden vorgeschützt haben

Imperatief

  • jij wend voor
  • jullie wendt voor

Imperativ

  • du schütz(e) vor
  • ihr schützt vor

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorwenden