Vervoeging van vragen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vraag
- jij vraagt
- hij/zij/het vraagt
- wij vragen
- jullie vragen
- zij vragen
Presente
- io invito
- tu inviti
- lui/lei/Lei invita
- noi invitiamo
- voi/Voi invitate
- loro/Loro invitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik vroeg
- jij vroeg
- hij/zij/het vroeg
- wij vroegen
- jullie vroegen
- zij vroegen
Imperfetto
- io invitavo
- tu invitavi
- lui/lei/Lei invitava
- noi invitavamo
- voi/Voi invitavate
- loro/Loro invitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevraagd
- jij hebt gevraagd
- hij/zij/het heeft gevraagd
- wij hebben gevraagd
- jullie hebben gevraagd
- zij hebben gevraagd
Passato prossimo
- io ho invitato
- tu hai invitato
- lui/lei/Lei ha invitato
- noi abbiamo invitato
- voi/Voi avete invitato
- loro/Loro hanno invitato
Voltooid verleden tijd
- ik had gevraagd
- jij had gevraagd
- hij/zij/het had gevraagd
- wij hadden gevraagd
- jullie hadden gevraagd
- zij hadden gevraagd
Trapassato prossimo
- io avevo invitato
- tu avevi invitato
- lui/lei/Lei aveva invitato
- noi avevamo invitato
- voi/Voi avevate invitato
- loro/Loro avevano invitato
Toekomende tijd I
- ik zal vragen
- jij zult vragen
- hij/zij/het zal vragen
- wij zullen vragen
- jullie zullen vragen
- zij zullen vragen
Futuro semplice
- io inviterò
- tu inviterai
- lui/lei/Lei inviterà
- noi inviteremo
- voi/Voi inviterete
- loro/Loro inviteranno
Toekomende tijd II
- ik zal gevraagd hebben
- jij zult gevraagd hebben
- hij/zij/het zal gevraagd hebben
- wij zullen gevraagd hebben
- jullie zullen gevraagd hebben
- zij zullen gevraagd hebben
Futuro anteriore
- io avrò invitato
- tu avrai invitato
- lui/lei/Lei avrà invitato
- noi avremo invitato
- voi/Voi avrete invitato
- loro/Loro avranno invitato
Conditionalis I
- ik zou vragen
- jij zou vragen
- hij/zij/het zou vragen
- wij zouden vragen
- jullie zouden vragen
- zij zouden vragen
Condizionale presente
- io inviterei
- tu inviteresti
- lui/lei/Lei inviterebbe
- noi inviteremmo
- voi/Voi invitereste
- loro/Loro inviterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gevraagd
- jij zou hebben gevraagd
- hij/zij/het zou hebben gevraagd
- wij zouden hebben gevraagd
- jullie zouden hebben gevraagd
- zij zouden hebben gevraagd
Condizionale passato
- io avrei invitato
- tu avresti invitato
- lui/lei/Lei avrebbe invitato
- noi avremmo invitato
- voi/Voi avreste invitato
- loro/Loro avrebbero invitato
Imperatief
- jij vraag
- jullie vraagt
Imperativo
- tu invita
- voi/Voi invitate