Vervoeging van vrijkopen
Onbepaalde wijs (infinitief): vrijkopen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik koop vrij
- jij koopt vrij
- hij/zij/het koopt vrij
- wij kopen vrij
- jullie kopen vrij
- zij kopen vrij
Präsens Indikativ
- ich erlose
- du erlost
- er/sie/es erlost
- wir erlosen
- ihr erlost
- sie erlosen
Onvoltooid verleden tijd
- ik kocht vrij
- jij kocht vrij
- hij/zij/het kocht vrij
- wij kochten vrij
- jullie kochten vrij
- zij kochten vrij
Präteritum Indikativ
- ich erloste
- du erlostest
- er/sie/es erloste
- wir erlosten
- ihr erlostet
- sie erlosten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vrijgekocht
- jij hebt vrijgekocht
- hij/zij/het heeft vrijgekocht
- wij hebben vrijgekocht
- jullie hebben vrijgekocht
- zij hebben vrijgekocht
Perfekt Indikativ
- ich habe erlost
- du hast erlost
- er/sie/es hat erlost
- wir haben erlost
- ihr habt erlost
- sie haben erlost
Voltooid verleden tijd
- ik had vrijgekocht
- jij had vrijgekocht
- hij/zij/het had vrijgekocht
- wij hadden vrijgekocht
- jullie hadden vrijgekocht
- zij hadden vrijgekocht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erlost
- du hattest erlost
- er/sie/es hatte erlost
- wir hatten erlost
- ihr hattet erlost
- sie hatten erlost
Toekomende tijd I
- ik zal vrijkopen
- jij zult vrijkopen
- hij/zij/het zal vrijkopen
- wij zullen vrijkopen
- jullie zullen vrijkopen
- zij zullen vrijkopen
Futur I Indikativ
- ich werde erlosen
- du wirst erlosen
- er/sie/es wird erlosen
- wir werden erlosen
- ihr werdet erlosen
- sie werden erlosen
Toekomende tijd II
- ik zal vrijgekocht hebben
- jij zult vrijgekocht hebben
- hij/zij/het zal vrijgekocht hebben
- wij zullen vrijgekocht hebben
- jullie zullen vrijgekocht hebben
- zij zullen vrijgekocht hebben
Futur II Indikativ
- ich werde erlost haben
- du wirst erlost haben
- er/sie/es wird erlost haben
- wir werden erlost haben
- ihr werdet erlost haben
- sie werden erlost haben
Conditionalis I
- ik zou vrijkopen
- jij zou vrijkopen
- hij/zij/het zou vrijkopen
- wij zouden vrijkopen
- jullie zouden vrijkopen
- zij zouden vrijkopen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erlosen
- du würdest erlosen
- er/sie/es würde erlosen
- wir würden erlosen
- ihr würdet erlosen
- sie würden erlosen
Conditionalis II
- ik zou hebben vrijgekocht
- jij zou hebben vrijgekocht
- hij/zij/het zou hebben vrijgekocht
- wij zouden hebben vrijgekocht
- jullie zouden hebben vrijgekocht
- zij zouden hebben vrijgekocht
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erlost haben
- du würdest erlost haben
- er/sie/es würde erlost haben
- wir würden erlost haben
- ihr würdet erlost haben
- sie würden erlost haben
Imperatief
- jij koop vrij
- jullie koopt vrij
Imperativ
- du erlos(e)
- ihr erlost