Vervoeging van waarborgen
Onbepaalde wijs (infinitief): waarborgen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waarborg
- jij waarborgt
- hij/zij/het waarborgt
- wij waarborgen
- jullie waarborgen
- zij waarborgen
Présent
- je garantis
- tu garantis
- il/elle garantit
- nous garantissons
- vous garantissez
- ils/elles garantissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik waarborgde
- jij waarborgde
- hij/zij/het waarborgde
- wij waarborgden
- jullie waarborgden
- zij waarborgden
Indicatif imparfait
- je garantissais
- tu garantissais
- il/elle garantissait
- nous garantissions
- vous garantissiez
- ils/elles garantissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaarborgd
- jij hebt gewaarborgd
- hij/zij/het heeft gewaarborgd
- wij hebben gewaarborgd
- jullie hebben gewaarborgd
- zij hebben gewaarborgd
Indicatif passé composé
- j'ai garanti
- tu as garanti
- il/elle a garanti
- nous avons garanti
- vous avez garanti
- ils/elles ont garanti
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaarborgd
- jij had gewaarborgd
- hij/zij/het had gewaarborgd
- wij hadden gewaarborgd
- jullie hadden gewaarborgd
- zij hadden gewaarborgd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais garanti
- tu avais garanti
- il/elle avait garanti
- nous avions garanti
- vous aviez garanti
- ils/elles avaient garanti
Toekomende tijd I
- ik zal waarborgen
- jij zult waarborgen
- hij/zij/het zal waarborgen
- wij zullen waarborgen
- jullie zullen waarborgen
- zij zullen waarborgen
Indicatif futur
- je garantirai
- tu garantiras
- il/elle garantira
- nous garantirons
- vous garantirez
- ils/elles garantiront
Toekomende tijd II
- ik zal gewaarborgd hebben
- jij zult gewaarborgd hebben
- hij/zij/het zal gewaarborgd hebben
- wij zullen gewaarborgd hebben
- jullie zullen gewaarborgd hebben
- zij zullen gewaarborgd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai garanti
- tu auras garanti
- il/elle aura garanti
- nous aurons garanti
- vous aurez garanti
- ils/elles auront garanti
Conditionalis I
- ik zou waarborgen
- jij zou waarborgen
- hij/zij/het zou waarborgen
- wij zouden waarborgen
- jullie zouden waarborgen
- zij zouden waarborgen
Conditionnel présent
- je garantirais
- tu garantirais
- il/elle garantirait
- nous garantirions
- vous garantiriez
- ils/elles garantiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaarborgd
- jij zou hebben gewaarborgd
- hij/zij/het zou hebben gewaarborgd
- wij zouden hebben gewaarborgd
- jullie zouden hebben gewaarborgd
- zij zouden hebben gewaarborgd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais garanti
- tu aurais garanti
- il/elle aurait garanti
- nous aurions garanti
- vous auriez garanti
- ils/elles auraient garanti
Imperatief
- jij waarborg
- jullie waarborgt
Impératif
- tu garantis
- vous garantissez