Vervoeging van wainscot

Engels

Nederlands

Present

  • I wainscot
  • you wainscot
  • he/she/it wainscots
  • we wainscot
  • you wainscot
  • they wainscot

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beschiet
  • jij beschiet
  • hij/zij/het beschiet
  • wij beschieten
  • jullie beschieten
  • zij beschieten

Simple past

  • I wainscoted
  • you wainscoted
  • he/she/it wainscoted
  • we wainscoted
  • you wainscoted
  • they wainscoted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beschoot
  • jij beschoot
  • hij/zij/het beschoot
  • wij beschoten
  • jullie beschoten
  • zij beschoten

Present perfect

  • I have wainscoted
  • you have wainscoted
  • he/she/it has wainscoted
  • we have wainscoted
  • you have wainscoted
  • they have wainscoted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beschoten
  • jij hebt beschoten
  • hij/zij/het heeft beschoten
  • wij hebben beschoten
  • jullie hebben beschoten
  • zij hebben beschoten

Past perfect

  • I had wainscoted
  • you had wainscoted
  • he/she/it had wainscoted
  • we had wainscoted
  • you had wainscoted
  • they had wainscoted

Voltooid verleden tijd

  • ik had beschoten
  • jij had beschoten
  • hij/zij/het had beschoten
  • wij hadden beschoten
  • jullie hadden beschoten
  • zij hadden beschoten

Future

  • I will wainscot
  • you will wainscot
  • he/she/it will wainscot
  • we will wainscot
  • you will wainscot
  • they will wainscot

Toekomende tijd I

  • ik zal beschieten
  • jij zult beschieten
  • hij/zij/het zal beschieten
  • wij zullen beschieten
  • jullie zullen beschieten
  • zij zullen beschieten

Future perfect

  • I will have wainscoted
  • you will have wainscoted
  • he/she/it will have wainscoted
  • we will have wainscoted
  • you will have wainscoted
  • they will have wainscoted

Toekomende tijd II

  • ik zal beschoten hebben
  • jij zult beschoten hebben
  • hij/zij/het zal beschoten hebben
  • wij zullen beschoten hebben
  • jullie zullen beschoten hebben
  • zij zullen beschoten hebben

Conditional present

  • I would wainscot
  • you would wainscot
  • he/she/it would wainscot
  • we would wainscot
  • you would wainscot
  • they would wainscot

Conditionalis I

  • ik zou beschieten
  • jij zou beschieten
  • hij/zij/het zou beschieten
  • wij zouden beschieten
  • jullie zouden beschieten
  • zij zouden beschieten

Conditional perfect

  • I would have wainscoted
  • you would have wainscoted
  • he/she/it would have wainscoted
  • we would have wainscoted
  • you would have wainscoted
  • they would have wainscoted

Conditionalis II

  • ik zou hebben beschoten
  • jij zou hebben beschoten
  • hij/zij/het zou hebben beschoten
  • wij zouden hebben beschoten
  • jullie zouden hebben beschoten
  • zij zouden hebben beschoten

Imperative

  • you wainscot
  • you wainscot

Imperatief

  • jij beschiet
  • jullie beschiet