Vervoeging van wapenen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wapen
- jij wapent
- hij/zij/het wapent
- wij wapenen
- jullie wapenen
- zij wapenen
Präsens Indikativ
- ich rüste
- du rüstest
- er/sie/es rüstet
- wir rüsten
- ihr rüstet
- sie rüsten
Onvoltooid verleden tijd
- ik wapende
- jij wapende
- hij/zij/het wapende
- wij wapenden
- jullie wapenden
- zij wapenden
Präteritum Indikativ
- ich rüstete
- du rüstetest
- er/sie/es rüstete
- wir rüsteten
- ihr rüstetet
- sie rüsteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewapend
- jij hebt gewapend
- hij/zij/het heeft gewapend
- wij hebben gewapend
- jullie hebben gewapend
- zij hebben gewapend
Perfekt Indikativ
- ich habe gerüstet
- du hast gerüstet
- er/sie/es hat gerüstet
- wir haben gerüstet
- ihr habt gerüstet
- sie haben gerüstet
Voltooid verleden tijd
- ik had gewapend
- jij had gewapend
- hij/zij/het had gewapend
- wij hadden gewapend
- jullie hadden gewapend
- zij hadden gewapend
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gerüstet
- du hattest gerüstet
- er/sie/es hatte gerüstet
- wir hatten gerüstet
- ihr hattet gerüstet
- sie hatten gerüstet
Toekomende tijd I
- ik zal wapenen
- jij zult wapenen
- hij/zij/het zal wapenen
- wij zullen wapenen
- jullie zullen wapenen
- zij zullen wapenen
Futur I Indikativ
- ich werde rüsten
- du wirst rüsten
- er/sie/es wird rüsten
- wir werden rüsten
- ihr werdet rüsten
- sie werden rüsten
Toekomende tijd II
- ik zal gewapend hebben
- jij zult gewapend hebben
- hij/zij/het zal gewapend hebben
- wij zullen gewapend hebben
- jullie zullen gewapend hebben
- zij zullen gewapend hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gerüstet haben
- du wirst gerüstet haben
- er/sie/es wird gerüstet haben
- wir werden gerüstet haben
- ihr werdet gerüstet haben
- sie werden gerüstet haben
Conditionalis I
- ik zou wapenen
- jij zou wapenen
- hij/zij/het zou wapenen
- wij zouden wapenen
- jullie zouden wapenen
- zij zouden wapenen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde rüsten
- du würdest rüsten
- er/sie/es würde rüsten
- wir würden rüsten
- ihr würdet rüsten
- sie würden rüsten
Conditionalis II
- ik zou hebben gewapend
- jij zou hebben gewapend
- hij/zij/het zou hebben gewapend
- wij zouden hebben gewapend
- jullie zouden hebben gewapend
- zij zouden hebben gewapend
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gerüstet haben
- du würdest gerüstet haben
- er/sie/es würde gerüstet haben
- wir würden gerüstet haben
- ihr würdet gerüstet haben
- sie würden gerüstet haben
Imperatief
- jij wapen
- jullie wapent
Imperativ
- du rüste
- ihr rüstet