Vervoeging van wax
Onbepaalde wijs (infinitief): to wax
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it waxes
- they wax
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het wast aan
- zij wassen aan
Simple past
- he/she/it waxed
- they waxed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het wies aan
- zij wiesen aan
Present perfect
- he/she/it has waxed
- they have waxed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is aangewassen
- zij zijn aangewassen
Past perfect
- he/she/it had waxed
- they had waxed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was aangewassen
- zij waren aangewassen
Future
- he/she/it will wax
- they will wax
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal aanwassen
- zij zult aanwassen
Future perfect
- he/she/it will have waxed
- they will have waxed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal aangewassen zijn
- zij zult aangewassen zijn
Conditional present
- he/she/it would wax
- they would wax
Conditionalis I
- hij/zij/het zal aanwassen
- zij zullen aanwassen
Conditional perfect
- he/she/it would have waxed
- they would have waxed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn aangewassen
- zij zullen zijn aangewassen