Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it winds
  • they wind

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het trekt krom
  • zij trekken krom

Simple past

  • he/she/it wound
  • they wound

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het trok krom
  • zij trokken krom

Present perfect

  • he/she/it has wound
  • they have wound

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is kromgetrokken
  • zij zijn kromgetrokken

Past perfect

  • he/she/it had wound
  • they had wound

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was kromgetrokken
  • zij waren kromgetrokken

Future

  • he/she/it will wind
  • they will wind

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kromtrekken
  • zij zult kromtrekken

Future perfect

  • he/she/it will have wound
  • they will have wound

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal kromgetrokken zijn
  • zij zult kromgetrokken zijn

Conditional present

  • he/she/it would wind
  • they would wind

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal kromtrekken
  • zij zullen kromtrekken

Conditional perfect

  • he/she/it would have wound
  • they would have wound

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn kromgetrokken
  • zij zullen zijn kromgetrokken

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van wind