Vervoeging van woelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik woel
- jij woelt
- hij/zij/het woelt
- wij woelen
- jullie woelen
- zij woelen
Indicativo presente
- yo cavo
- tú cavas
- él/ella cava
- nosotros cavamos
- vosotros caváis
- ellos/ellas cavan
Onvoltooid verleden tijd
- ik woelde
- jij woelde
- hij/zij/het woelde
- wij woelden
- jullie woelden
- zij woelden
Indefinido
- yo cavé
- tú cavaste
- él/ella cavó
- nosotros cavamos
- vosotros cavasteis
- ellos/ellas cavaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewoeld
- jij hebt gewoeld
- hij/zij/het heeft gewoeld
- wij hebben gewoeld
- jullie hebben gewoeld
- zij hebben gewoeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he cavado
- tú has cavado
- él/ella ha cavado
- nosotros hemos cavado
- vosotros habéis cavado
- ellos/ellas han cavado
Voltooid verleden tijd
- ik had gewoeld
- jij had gewoeld
- hij/zij/het had gewoeld
- wij hadden gewoeld
- jullie hadden gewoeld
- zij hadden gewoeld
Pluscuamperfecto
- yo había cavado
- tú habías cavado
- él/ella había cavado
- nosotros habíamos cavado
- vosotros habíais cavado
- ellos/ellas habían cavado
Toekomende tijd I
- ik zal woelen
- jij zult woelen
- hij/zij/het zal woelen
- wij zullen woelen
- jullie zullen woelen
- zij zullen woelen
Futuro I
- yo cavaré
- tú cavarás
- él/ella cavará
- nosotros cavaremos
- vosotros cavaréis
- ellos/ellas cavarán
Toekomende tijd II
- ik zal gewoeld hebben
- jij zult gewoeld hebben
- hij/zij/het zal gewoeld hebben
- wij zullen gewoeld hebben
- jullie zullen gewoeld hebben
- zij zullen gewoeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré cavado
- tú habrás cavado
- él/ella habrá cavado
- nosotros habremos cavado
- vosotros habréis cavado
- ellos/ellas habrán cavado
Conditionalis I
- ik zou woelen
- jij zou woelen
- hij/zij/het zou woelen
- wij zouden woelen
- jullie zouden woelen
- zij zouden woelen
Condicional
- yo cavaría
- tú cavarías
- él/ella cavaría
- nosotros cavaríamos
- vosotros cavaríais
- ellos/ellas cavarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gewoeld
- jij zou hebben gewoeld
- hij/zij/het zou hebben gewoeld
- wij zouden hebben gewoeld
- jullie zouden hebben gewoeld
- zij zouden hebben gewoeld
Condicional perfecto
- yo habría cavado
- tú habrías cavado
- él/ella habría cavado
- nosotros habríamos cavado
- vosotros habríais cavado
- ellos/ellas habrían cavado
Imperatief
- jij woel
- jullie woelt
Imperativo presente
- tú cava
- vosotros cavad