Vervoeging van zegevieren
Onbepaalde wijs (infinitief): zegevieren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zegevier
- jij zegeviert
- hij/zij/het zegeviert
- wij zegevieren
- jullie zegevieren
- zij zegevieren
Präsens Indikativ
- ich siege
- du siegst
- er/sie/es siegt
- wir siegen
- ihr siegt
- sie siegen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zegevierde
- jij zegevierde
- hij/zij/het zegevierde
- wij zegevierden
- jullie zegevierden
- zij zegevierden
Präteritum Indikativ
- ich siegte
- du siegtest
- er/sie/es siegte
- wir siegten
- ihr siegtet
- sie siegten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezegevierd
- jij hebt gezegevierd
- hij/zij/het heeft gezegevierd
- wij hebben gezegevierd
- jullie hebben gezegevierd
- zij hebben gezegevierd
Perfekt Indikativ
- ich habe gesiegt
- du hast gesiegt
- er/sie/es hat gesiegt
- wir haben gesiegt
- ihr habt gesiegt
- sie haben gesiegt
Voltooid verleden tijd
- ik had gezegevierd
- jij had gezegevierd
- hij/zij/het had gezegevierd
- wij hadden gezegevierd
- jullie hadden gezegevierd
- zij hadden gezegevierd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gesiegt
- du hattest gesiegt
- er/sie/es hatte gesiegt
- wir hatten gesiegt
- ihr hattet gesiegt
- sie hatten gesiegt
Toekomende tijd I
- ik zal zegevieren
- jij zult zegevieren
- hij/zij/het zal zegevieren
- wij zullen zegevieren
- jullie zullen zegevieren
- zij zullen zegevieren
Futur I Indikativ
- ich werde siegen
- du wirst siegen
- er/sie/es wird siegen
- wir werden siegen
- ihr werdet siegen
- sie werden siegen
Toekomende tijd II
- ik zal gezegevierd hebben
- jij zult gezegevierd hebben
- hij/zij/het zal gezegevierd hebben
- wij zullen gezegevierd hebben
- jullie zullen gezegevierd hebben
- zij zullen gezegevierd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gesiegt haben
- du wirst gesiegt haben
- er/sie/es wird gesiegt haben
- wir werden gesiegt haben
- ihr werdet gesiegt haben
- sie werden gesiegt haben
Conditionalis I
- ik zou zegevieren
- jij zou zegevieren
- hij/zij/het zou zegevieren
- wij zouden zegevieren
- jullie zouden zegevieren
- zij zouden zegevieren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde siegen
- du würdest siegen
- er/sie/es würde siegen
- wir würden siegen
- ihr würdet siegen
- sie würden siegen
Conditionalis II
- ik zou hebben gezegevierd
- jij zou hebben gezegevierd
- hij/zij/het zou hebben gezegevierd
- wij zouden hebben gezegevierd
- jullie zouden hebben gezegevierd
- zij zouden hebben gezegevierd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gesiegt haben
- du würdest gesiegt haben
- er/sie/es würde gesiegt haben
- wir würden gesiegt haben
- ihr würdet gesiegt haben
- sie würden gesiegt haben
Imperatief
- jij zegevier
- jullie zegeviert
Imperativ
- du sieg(e)
- ihr siegt