Vervoeging van zuren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zuur
  • jij zuurt
  • hij/zij/het zuurt
  • wij zuren
  • jullie zuren
  • zij zuren

Present

  • I ferment
  • you ferment
  • he/she/it ferments
  • we ferment
  • you ferment
  • they ferment

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zuurde
  • jij zuurde
  • hij/zij/het zuurde
  • wij zuurden
  • jullie zuurden
  • zij zuurden

Simple past

  • I fermented
  • you fermented
  • he/she/it fermented
  • we fermented
  • you fermented
  • they fermented

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezuurd
  • jij hebt gezuurd
  • hij/zij/het heeft gezuurd
  • wij hebben gezuurd
  • jullie hebben gezuurd
  • zij hebben gezuurd

Present perfect

  • I have fermented
  • you have fermented
  • he/she/it has fermented
  • we have fermented
  • you have fermented
  • they have fermented

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezuurd
  • jij had gezuurd
  • hij/zij/het had gezuurd
  • wij hadden gezuurd
  • jullie hadden gezuurd
  • zij hadden gezuurd

Past perfect

  • I had fermented
  • you had fermented
  • he/she/it had fermented
  • we had fermented
  • you had fermented
  • they had fermented

Toekomende tijd I

  • ik zal zuren
  • jij zult zuren
  • hij/zij/het zal zuren
  • wij zullen zuren
  • jullie zullen zuren
  • zij zullen zuren

Future

  • I will ferment
  • you will ferment
  • he/she/it will ferment
  • we will ferment
  • you will ferment
  • they will ferment

Toekomende tijd II

  • ik zal gezuurd hebben
  • jij zult gezuurd hebben
  • hij/zij/het zal gezuurd hebben
  • wij zullen gezuurd hebben
  • jullie zullen gezuurd hebben
  • zij zullen gezuurd hebben

Future perfect

  • I will have fermented
  • you will have fermented
  • he/she/it will have fermented
  • we will have fermented
  • you will have fermented
  • they will have fermented

Conditionalis I

  • ik zou zuren
  • jij zou zuren
  • hij/zij/het zou zuren
  • wij zouden zuren
  • jullie zouden zuren
  • zij zouden zuren

Conditional present

  • I would ferment
  • you would ferment
  • he/she/it would ferment
  • we would ferment
  • you would ferment
  • they would ferment

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezuurd
  • jij zou hebben gezuurd
  • hij/zij/het zou hebben gezuurd
  • wij zouden hebben gezuurd
  • jullie zouden hebben gezuurd
  • zij zouden hebben gezuurd

Conditional perfect

  • I would have fermented
  • you would have fermented
  • he/she/it would have fermented
  • we would have fermented
  • you would have fermented
  • they would have fermented

Imperatief

  • jij zuur
  • jullie zuurt

Imperative

  • you ferment
  • you ferment