Betekenis van:
deceit

deceit
Zelfstandig naamwoord
  • het zichzelf bedriegen; het bewust een verkeerd beeld geven; misleiding door vervalsing v.e. document; misleiding
  • the act of deceiving

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

deceit
Zelfstandig naamwoord
  • geveinsde deugdzaam; het zich beter voordoen; het schijnheilig doen
  • the act of deceiving

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

deceit
Zelfstandig naamwoord
  • simulatie
  • the act of deceiving

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

deceit
Zelfstandig naamwoord
    • the quality of being fraudulent

    Synoniemen

    Hyperoniemen

    deceit
    Zelfstandig naamwoord
      • a misleading falsehood

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      Hyponiemen


      Voorbeeldzinnen

      1. She is incapable of deceit.
      2. In a time of universal deceit, telling the truth is a revolutionary act.
      3. Fraud and deceit abound in these days more than in former times.
      4. When Jesus saw Nathanael approaching, he said of him, ‘Here truly is an Israelite in whom there is no deceit.’
      5. In cases where there has been fault on the part of the operator, including cases of deficient data, concealment of relevant information, negligence, wilful deceit or a failure to exercise due diligence, the competent authority shall recover from the former operator the costs incurred after the transfer of responsibility has taken place.