Betekenis van:
akkoord

akkoord
Zelfstandig naamwoord
  • overeenkomst.
"Na lang onderhandelen was er eindelijk een akkoord bereikt."
akkoord (het ~ | meervoud akkoorden)
Zelfstandig naamwoord
  • samenklank
"een gebroken akkoord"
"een akkoord vormen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

akkoord
Zelfstandig naamwoord
  • samenklank van minimaal 3 verschillende tonen
"De muzikant sloeg een akkoord aan op de piano."
akkoord (het ~ | meervoud akkoorden)
Zelfstandig naamwoord
  • afspraak
"een akkoord nakomen/naleven"
"een stilzwijgend akkoord"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ze zullen nooit akkoord gaan.
  2. Ik ga akkoord met het argument.
  3. Spijtiggenoeg kan ik niet akkoord gaan met jou.
  4. Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
  5. ermee akkoord te gaan
  6. Schuld voor het akkoord
  7. Aangenomen datum akkoord/besluit
  8. Aangenomen datum akkoord/besluit
  9. Media-akkoord 1997-2000.
  10. SPECIFIEK AKKOORD OVER HET WETGEVINGSPROCES
  11. Vermelde datum van akkoord/beschikking
  12. Schuld na het akkoord [5]
  13. NEMEN HET NAVOLGENDE AKKOORD AAN,
  14. Kosten sociaal plan buiten akkoord
  15. Schuld na het akkoord [8]