Betekenis van:
				
					akkoord					
				
			
            akkoord
Zelfstandig naamwoord
- overeenkomst.
 
"Na lang onderhandelen was er eindelijk een akkoord bereikt."
akkoord (het ~ | meervoud akkoorden)
Zelfstandig naamwoord
- samenklank
 
"een gebroken akkoord"
"een akkoord vormen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
akkoord
Zelfstandig naamwoord
- samenklank van minimaal 3 verschillende tonen
 
"De muzikant sloeg een akkoord aan op de piano."
akkoord (het ~ | meervoud akkoorden)
Zelfstandig naamwoord
- afspraak
 
"een akkoord nakomen/naleven"
"een stilzwijgend akkoord"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Ze zullen nooit akkoord gaan.
 - Ik ga akkoord met het argument.
 - Spijtiggenoeg kan ik niet akkoord gaan met jou.
 - Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
 - ermee akkoord te gaan
 - Schuld voor het akkoord
 - Aangenomen datum akkoord/besluit
 - Aangenomen datum akkoord/besluit
 - Media-akkoord 1997-2000.
 - SPECIFIEK AKKOORD OVER HET WETGEVINGSPROCES
 - Vermelde datum van akkoord/beschikking
 - Schuld na het akkoord [5]
 - NEMEN HET NAVOLGENDE AKKOORD AAN,
 - Kosten sociaal plan buiten akkoord
 - Schuld na het akkoord [8]