Betekenis van:
beleg

beleg (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • belegering; beleg; het omringen
"het beleg openbreken"
"het beleg van [Leiden]"

Synoniemen

Hyperoniemen

beleg (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • achterkant van naaiwerk

Hyperoniemen

beleg
Zelfstandig naamwoord
  • langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
beleg
Zelfstandig naamwoord
  • voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
beleg
Zelfstandig naamwoord
  • afgewerkte tegenkant van naaiwerk
beleg
Zelfstandig naamwoord
  • langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
beleg
Zelfstandig naamwoord
  • voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
beleg
Zelfstandig naamwoord
  • afgewerkte tegenkant van naaiwerk

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Levende gist– beleg te gebruiken stroop en stroop voor de productie van „Rinse appelstroop”
  2. In een belangrijke getuigenis, die recentelijk in een dagblad is verschenen, herinnert ingenieur Aldo Mannolini zich dat hij, toen hij eind jaren 40 voor de firma Montecatini leiding gaf aan enkele van de marmergroeven in de buurt van Carrara, bijna met zekerheid kon zeggen waar een arbeider vandaan kwam door te kijken wat hij at, want alleen die uit Colonnata hadden gewoonlijk spek als beleg op hun brood.